Synposis van Niets kan ons helen (2022)
De kerngedachten van het westerse
humanisme zijn: God is dood, de natuur werkt als een mechanisme en
alleen de mens heeft het causale vermogen (vrijheid noemen we dat)
de dingen naar de hand te zetten door de wetten van de natuur te
(leren) kennen en op een rationele wijze toe te passen. Met het
vooruitgangsoptimisme dat alles voor de mens alleen maar beter wordt
wanneer we ons strikt houden aan deze ideologie, zullen we op den
duur al het kwaad uit de wereld helpen en een ‘gouden tijd’
tegemoetgaan. Het geheel vormt de eenheid van natuur en geest, en iedere poging de geest uit de natuur te verdrijven leidt ertoe dat het menselijke bewustzijn zich in een gevangenis opsluit. Dit leidt tot vernietiging van de natuur en verachting van de mens.
Omdat het humanisme de mens als
das nur Positive van zijn vermogens definieert, is het negatieve
(het kwaad, de leegte, de dood) buiten de rede komen te staan en als
‘niets’ buitenspel gezet. De basisregel van het rationalistische
denken is dan ook: niets is zonder grond of oorzaak. Zolang het de
schijn had dat de natuur haar doodverklaring door ons meespeelde,
konden wij deze basisregel van ons rationalistische denken op haar
toepassen. Nu zij echter ons duidelijk maakt dat zij geen dood
mechanisme is en in verzet komt tegen onze soortelijke hebzucht,
moeten we leren inzien dat ze een levend organisme is net zoals
wijzelf. De natuur wordt daarmee de Ander die ons dwingt uit ons
collectief speciësistische narcisme te komen.
Het kwetsbare vermogen (2014)Een verkenning naar de werkelijkheid van het zelf
De rode draad in dit boek is de evolutionaire ontwikkelingsgang die tot de mens heeft geleid. In de loop van die ontwikkelingsgang neemt de kwetsbaarheid van levende wezens rechtevenredig toe met hun intelligentie. Met de mens is die kwetsbaarheid dusdanig bepalend geworden voor zijn overlevingskansen dat hij een ‘tweede natuur’ om zich heen heeft moeten bouwen om zich te handhaven – cultuur noemen we dat. Het kwetsbare vermogen van de mens drukt zich dan ook uit in het gezegde: wie niet sterk is moet slim zijn. Het zijn niet de krachtpatsers, maar de slimmeriken die het best overleven. Maar de mens betaalt zijn intelligentie met een hoge prijs die eruit bestaat dat hij zich bewust is van eigen sterfelijkheid. Dit bewustzijn vormt de kern van zijn zelf, dat niet samenvalt met zijn psychosociaal geconditioneerde identiteit en al helemaal niet met zijn biologische determinanten: de genen, de hormonen, de neuronen. Zijn hele leven draait om de opgave hoe betekenis te geven aan een leven dat in het teken staat van de eindigheid.
In de loop van zijn geschiedenis heeft de mens op verschillende plaatsen verschillende vormen gevonden om betekenis aan zijn leven te geven. Menig cultuurfilosoof gaat ervan uit dat die verschillende culturele vormen uniek zijn en onderling niet vergelijkbaar. Maar met de toenemende globalisering komen deze vormen met elkaar in botsing en wordt de vraag urgent wat mensen tot elkaar kan brengen. Mijn stelling is dat wat mensen bedreigt hen bindt. Hoe meer wereldwijd de aard van de bedreiging is, des te sterker de noodzaak om tot mondiale samenwerking te komen. De milieucrisis vormt een dergelijke wereldwijde bedreiging voor de mens die hem dwingt over zijn eigen cultuurvormen heen te stappen om tot samenwerking te komen. Om die samenwerking een kans van slagen te geven, zal er een globaal mensbeeld gevormd moeten worden waarin het bewustzijn van de mens geworteld is in het eigenlijke bestaan van het individuele zelf en niet in het oneigenlijke bestaan van de sociale identiteit. In dit boek wordt getracht de contouren van dit mensbeeld aan te brengen.
Voor het voorwoord en de samenvatting van het boek klik hier. |