De januskop van de cultuur

De existentiële betekenis van de verlichtingsidealen

 

Wij hebben de cultuur, opdat we niet ten onder gaan aan de waarheid.

(Geparafraseerde uitspraak van Friedrich Nietzsche) 

 

In zijn boek Moeten wij van elkaar houden? schrijft Bas Heijne: Nu er steeds meer stemmen opgaan om de geloofsartikelen van de Verlichting maar aan de kant te schuiven, omdat het slappe leugens zouden zijn, is het tijd ze opnieuw tegen het licht te houden. Gelijkheid, tolerantie, vrijheid – hoe kun je die begrippen vrijmaken van gemakzucht en zelfgenoegzaamheid en opnieuw betekenis geven? Hoe kun je het ideaal van individuele vrijheid huldigen, in het besef dat een mens ook altijd naar geest- en gevoelsverwanten op zoek is, dat hij ook altijd deel van gemeenschappen zal willen uitmaken? (p. 129-130)

Aan het einde van zijn boek komt Heijne met zijn eigen verhaal van de Griekse verering van de onbekende god. Om een open geest te houden is het goed de onzekerheid en het mysterie van de onbekende god te eren en te erkennen: ‘een buiging maken voor wat altijd onbegrijpelijk zal blijven’. (p. 139) Een nobel streven van een verlichte geest, maar hebben we daarmee de verlichtingsidealen ontdaan van gemakzucht en zelfgenoegzaamheid en er opnieuw betekenis aan gegeven? Ik ben bang van niet, omdat de heersende onvrede met deze idealen, zoals hijzelf schrijft, in de kern existentieel en niet alleen maar van intellectuele aard is. Het komt mij dan wat al te gemakzuchtig voor om de Griekse verering van de onbekende god als voorbeeld te stellen hoe we nieuwe betekenis kunnen geven aan deze idealen. 

 

‘Terror management’

Waarom komen zoveel mensen in opstand tegen de verlichtingsidealen en zoeken zij hun heil in allerlei vormen van groepsidentiteit: religieus, cultureel, etnisch en/of nationaal? Terecht stelt Heijne dat we bang zijn – bang voor een wereld zonder grenzen waarin niet de groep, maar het individu centraal staat. De idealen van het verlichtingsdenken (individuele vrijheid en gelijkheid, tolerantie met de andersdenkenden) roepen momenteel bij velen weerstand op. Blijkbaar worden we door de realisering van die idealen met iets in onszelf geconfronteerd wat ons angstig maakt. Angst en de emotionele uitlaatklep ervan woede zijn dan ook de grondtoon van het anti-verlichtingsdenken. We zoeken naar houvast en grijpen terug op een vertrouwde formule die de angst vanouds heeft bezworen: de groepsidentiteit en de vijandige ander. Hoe moeten wij dit begrijpen?

Om inzicht te krijgen in de heersende onvrede met de verlichtingsidealen, is het goed om de existentiële kern van deze onvrede boven water te krijgen. Welke betekenis hebben deze idealen als ideologie of cultureel wereldbeeld voor ons bestaan? Om daarachter te komen maak ik gebruik van de terror management theory (TMT), een nog jonge onderzoeksrichting in de sociale psychologie. Kort samengevat gaat deze theorie ervan uit dat mensen, in tegenstelling tot alle andere levende wezens, het besef hebben dat ze leven, maar óók dat dit leven eindig is. Deze paradox zorgt ervoor dat mensen dagelijks geconfronteerd worden met een overweldigende angst voor de dood. Om niet aan deze angst ten onder te gaan, heeft de mens een aantal afweermechanismen ontwikkeld die helpen met deze angst om te gaan en hem te verzachten.

Twee belangrijke afweermechanismen zijn volgens de TMT het cultureel wereldbeeld (cultural worldview) en zelfwaardering (self-esteem). Het cultureel wereldbeeld functioneert als een buffer die de angst voor de dood reduceert, doordat het een gevoel van zekerheid, veiligheid en een vorm van symbolische onsterfelijkheid geeft. Door te voldoen aan de waarden en normen van een cultuur, zorgen mensen ervoor dat ze deel uitmaken van een groter geheel dat vele generaties zal overleven. Tevens kunnen mensen een hoge mate van zelfwaardering putten door deel uit te maken van een cultuur. Mensen met een hoge mate van zelfwaardering hebben het gevoel dat ze voldoen aan de eisen die het culturele wereldbeeld stelt. Op deze manier verzekeren ze zich van letterlijke (reďncarnatie of een plek in de hemel) dan wel figuurlijke (ik heb iets bijgedragen aan deze wereld en maak deel uit van iets, wat vele generaties zal blijven bestaan) onsterfelijkheid. Mensen met een lage zelfwaardering voelen daarentegen dat ze minder voldoen aan de eisen die de cultuur aan hen stelt. Zij zijn daarom minder goed bestand tegen de angst voor de dood. (Voor meer informatie over deze theorie zie: Wikipedia, lemma: terror-management-theory.)

 

Cultuur

Bij het kritisch gebruik van deze theorie moeten we ons wel afvragen waarom alleen mensen zich bewust zijn van hun eindigheid en waarom dit bewustzijn angst oproept. Door onze evolutionaire ontwikkeling zijn wij in biologische zin kwetsbaarder dan dieren, waardoor we meer bescherming moeten zoeken tegen de natuurlijke omstandigheden waarin we leven. Die bescherming vinden wij in de cultiverende arbeid die leidt tot wat we noemen cultuur. Wij hebben cultuur om ons te beschermen tegen de natuurlijke omstandigheden die voor ons bedreigend zijn (afweer), én om onze vele behoeften die voortkomen uit onze kwetsbaarheid te bevredigen (opname). Cultuur heeft daarom twee kanten die dialectisch op elkaar inwerken: de afwerende en de opnemende kant. Enerzijds is zij het afweermechanisme bij uitstek, doordat zij ons een identiteit geeft en ons beschermt tegen de vele natuurlijke bedreigingen, waardoor wij beter overleven. Anderzijds slaat zij een wig tussen onszelf en onze eigen natuur, waardoor wij kwetsbaarder in het leven komen te staan en ons daardoor bewuster worden van onze sterfelijkheid. Hoe meer en hoe beter wij onze behoeften weten te bevredigen middels de cultuur, hoe verder wij komen af te staan van onze eigen natuur, hoe bewuster wij worden van onze sterfelijkheid. Deze dialectische januskop van de cultuur is dan ook het vliegwiel van de menselijke ontwikkeling, die tot meer bewustzijn en individualiteit leidt, maar ook tot meer angstgevoelens, doordat we ons bewuster worden van de eigen dood – de horror vacui. Individualisering gaat dan ook steeds gepaard met toenemende angstgevoelens – terror. Omdat deze terror op bewustzijnsniveau werkzaam is, vormen wij een cultureel wereldbeeld dat angstgevoelens moet bufferen en omzetten in cultiverende arbeid. 

Het oudste culturele wereldbeeld is dat van de religie. Het universele kenmerk van religie is dat ze de mens de idee van verbondenheid geeft met de hem omringende wereld. Het Latijnse woord religare betekent ook verbinden. Deze verbondenheid is door de culturele arbeid van de mens meer of minder verbroken en wordt in het religieuze denken symbolisch hersteld middels gepersonifieerde machten van geestelijke of transcendente aard. In de sociale ordening op grond van het religieuze wereldbeeld staan hiërarchische machtsverhoudingen dan ook centraal. De religieuze grondslag van sociale waarden is cyclisch van aard. Het goede, het ware en het schone liggen in het verleden, en verandering van wat is wordt dan ook als bedreigend ervaren. De tijdsbeleving is op herhaling gebaseerd: er is niets nieuws onder de zon. Het afweermechanisme van de angst voor de dood heeft in dit culturele wereldbeeld het gesloten karakter van de groepsidentiteit (de familie, de stam, het volk, de geloofsgemeenschap) die het vijandbeeld van vreemde anderen impliceert. Omdat deze identiteit op waarden uit het verleden is gebaseerd, heeft ze een sterke emotionele lading die tot diep in het animale reikt. Marx noemde de religie dan ook niet voor niets ‘opium voor het volk’.

 

Vooruitgangsgeloof

Zolang het religieuze wereldbeeld het individu weet te binden middels de door dit wereldbeeld gesanctioneerde machtsverhoudingen, blijft dit beeld het dominante culturele wereldbeeld. Op het historische moment van ontwikkeling dat angstgevoelens van het individu niet meer voldoende door dit wereldbeeld gebufferd worden en het individu zich emancipeert, wordt dit beeld ideologisch ondermijnd. Met het westerse verlichtingsdenken van de zestiende eeuw is er een paradigmatische omslag gekomen in het culturele wereldbeeld, en wel met het geloof in de vooruitgang. Alleen door de hoop op een betere toekomst werd de westerse mens in staat gesteld de omslag van het religieuze naar het humanistische wereldbeeld te maken. En dat niet alleen rationeel, maar ook en vooral emotioneel. Het vooruitgangsgeloof is een ideologie die door de intellectuele elite in het westen van Europa is ontwikkeld. Volgens de Grote Winkler Prins Encyclopedie is dit geloof ‘te beschouwen als een geseculariseerde versie van de christelijke heilsverwachting. Niet van God, maar van de mens zelf komt de betere toekomst.’ De belofte van een betere toekomst voor de mensheid is de kernboodschap die de westerse elite uitdroeg en waarop de wetenschap is gebaseerd. En hoewel door de tijden heen veel tegenstemmen, zowel van theologische als van humanistische aard, geklonken hebben (en nog steeds klinken!), is het vooruitgangsgeloof tot nu toe de dominante ideologie in het Westen gebleven.

De seculiere of humanistische grondslag van waarden die het verlichtingsdenken heeft voortgebracht, is lineair van aard. Het goede, het ware en het schone liggen in de toekomst, en verandering van wat is wordt veelal in positieve zin geduid. De tijdsbeleving is dan ook op verandering gebaseerd: de chronologische opeenvolging van gebeurtenissen die de geschiedenis hebben bepaald. Het afweermechanisme van de angst voor de dood heeft in dit culturele wereldbeeld het open karakter van de individuele vrijheid. Het vreemde wordt daarin als verrijking van het eigene gewaardeerd waaruit vooruitgang en welvaart voortkomen.

Volgens Francis Bacon (1561-1626), in wiens werk het vooruitgangsgeloof zich voor het eerst expliciet heeft aangediend, houdt dit geloof in dat de mens zich bevrijdt van de greep die de natuur op hem heeft door haar te leren beheersen. Bacons hoop was erop gericht dat door de vermeerdering van weten en kunnen de behoefte van de mens wrijvingsloos bevredigd zou kunnen worden om daarmee de politieke vrede te bereiken van een maatschappij die op wetenschappelijk-technisch georiënteerde wijze gestoeld is. Met andere woorden, naarmate wij ons bevrijden van de natuurlijke noodzakelijkheid en onze behoeften daardoor beter kunnen bevredigen, kunnen wij binnen onze maatschappij de politieke vrede beter bewaren. Conditio sine qua non is dan wel dat die natuur zich eindeloos door ons laat beheersen, omdat onze behoeften als vrije individuen nu eenmaal eindeloos zijn. Dat deze consumerende bevrediging zeker zo’n sterk werkende ‘opium voor het volk’ is als de religie, blijkt wel uit het monomane karakter ervan dat alle trekken van verslavingszucht in zich heeft.

 

Hybride vormen

Op het moment dat in dat culturele beheersingsproces een kink in de kabel komt, doordat de natuur door de klimaatcrisis onbeheersbare trekken blijkt te krijgen, hebben wij een probleem met ons vooruitgangsgeloof. Onze hoop op een betere toekomst verbleekt door de fysieke grenzen die de natuur ons beheersingsdenken stelt. De individuele vrijheid verliest daarmee haar projectieve energie op de toekomst, het individu raakt vervreemd van zichzelf en wordt geconfronteerd met zijn bestaansangst. De idealen vrijheid, gelijkheid en tolerantie verduisteren en kunnen omslaan in een hang naar veiligheid, eigenheid en angstig gedrag. Vooral die groeperingen in de samenleving die vooruitgang slechts in materiële termen hebben kunnen vertalen en aan culturele verrijking weinig boodschap hadden (mensen die in achterstandswijken en buitengebieden leven), zullen aan den lijve ervaren dat het culturele afweermechanisme van de verlichtingsidealen niet meer goed functioneert. Zij zullen dan ook als eerste terugvallen op het oudere afweermechanisme van de groepsidentiteit en het vijanddenken, met een meer of minder religieuze inslag. Verwerven ze daarbij de support van spraakmakende kringen in de elite, dan krijgt de stem van deze groeperingen een sociale klankbodem, en kunnen zij zich politiek organiseren in populistische partijen van linkse en rechtse signatuur.

Wat kunnen wij leren van deze ontwikkeling waarin de verlichtingsidealen verbleken en oude religieuze waarden weer opgang doen? Allereerst dat die idealen vanaf het begin geen existentieel, maar slechts een materieel karakter droegen. Zolang vrijheid, gelijkheid en tolerantie leiden tot meer welvaart, konden ze als sociale bindmiddelen dienen door hun afwerende werking waarmee onze angsten gebufferd kunnen worden. De natuur (inclusief die van de mens zelf) werd daarbij als een mechanisme opgevat dat onderworpen is aan causale wetmatigheid. Wij denken dat het inzicht in die wetmatigheid ons de mogelijkheid geeft de natuur te leren beheersen en te onderwerpen. Dat we daarmee ook zelf mechanismen werden die onderworpen zijn aan de causale wetmatigheid, en wij dus principieel geen vrijheid hebben, is iets wat we in een dualistisch wereldbeeld dachten te kunnen opheffen. Enerzijds geloven we in een cultuur te leven waarin de mens als moreel en juridisch wezen principieel vrij is. Dit beeld komt overeen met wat ik eerder noemde de opnemende kant van de cultuur. Anderzijds hangen we het wereldbeeld aan van een natuur die geen vrijheid kent en dus vijandig tegenover ons staat; iets wat overeenkomt met de afwerende kant van de cultuur. Zolang we de cultuur en de natuur maar gescheiden weten te houden in aparte wetenschappen (de culturele of alfa- en de natuur- of bčtawetenschappen), denken we met die tegenstelling te kunnen leven. In Wij zijn nooit modern geweest schrijft Bruno Latour dat wij er alles aan doen om die scheiding in stand te houden en geen wat hij noemt hybride vormen kunnen dulden – zaken waarvan het niet duidelijk is of ze tot de natuur of de cultuur behoren, zoals bijvoorbeeld ingevroren embryo’s, het aidsvirus, het gat in de ozonlaag, enzovoorts. De verklaring waarom wij zo hechten aan deze scheiding, die een haast schizoďde karakter heeft, laat hij over aan psychologen. Helaas heb ik hen daar echter nooit over gehoord. Ik zal er dan ook maar zelf een verklaring aan geven. Wij verzetten ons zo heftig tegen die hybride vormen, omdat wanneer natuur en cultuur met elkaar interageren, zij voor ons onbeheersbaar dreigen te worden. Zij laten zich niet meer in het keurslijf van ons causaal-deterministisch denken dwingen, waardoor wij er geen greep meer op hebben. Op het moment dat de natuur geen causaal wetmatig mechanisme blijkt te zijn, maar heftig interageert op onze activiteiten en onbeheersbaar dreigt te worden, worden wij geconfronteerd met deze hybride vormen. Want ook onze culturele activiteiten (vooral die van de wetenschap en de economie) blijken dan niet onderworpen aan causale en statistische wetmatigheden, maar in vele opzichten onbeheersbare processen te zijn. Wanneer de culturele en de natuurwetenschappen onder druk van deze processen niet meer gescheiden kunnen worden gehouden, wordt de afwerende werking van de verlichtingsidealen flink ondermijnd. Want door de scheiding tussen beide gebieden konden wij onze bestaansangst buiten onszelf houden, doordat we de natuur als vijand konden zien die we moesten leren beheersen en onderwerpen, waarbij wij zelf vrij handelende individuen bleven. De verlichtingsidealen zijn kortom gebaseerd op een vals dualistisch wereldbeeld met een schijnbaar vijandige natuur, en een cultuur waarin even schijnbaar vrije individuen hun bestaansangst kunnen afweren met de blik op een hoopvolle toekomst.

 

Authenticiteit

Dat we door de dreigende opheffing van het dualisme tussen natuur en cultuur behoorlijk in de war zijn geraakt, blijkt onder andere uit ons haast religieus verlangen naar echtheid of authenticiteit. Dit verlangen is al zo oud als de Verlichting zelf. Rousseau formuleerde dit verlangen als eerste met zijn adagium: terug naar de natuur. Voor hem was de cultuur de oorzaak van alle ellende die de mensen elkaar aandeden, en die hen deed vervreemden van zichzelf en van elkaar. We moesten volgens Rousseau terug naar de eenvoudige en hechte verbanden van het buitenleven en ons ontdoen van alle gadgets die de cultuur ons opdringt. In onze tijd wordt dit verlangen naar authenticiteit getracht te vervullen door verre reizen naar zogenaamde ongerepte gebieden en culturen, eetgewoonten uit oma’s tijd, cultspullen uit de ‘goede oude tijd’, de heropleving van dialecten, het wonen in oude stadscentra, enzovoorts. Het gevoel daarachter is dat het vroeger beter was, omdat er toen meer evenwicht bestond tussen het individu en zijn omgeving, waardoor er geen bestaansangst was. Natuur en cultuur waren in die tijd nog duidelijk te onderscheiden grootheden. Dat de mens echter in alle tijden een ideologisch beeld heeft moeten scheppen om zijn bestaansangst eronder te houden, bewijzen wel de vele vormen van magisch denken en handelen die tot in onze tijd vigeren. Maar als er iets authentiek is aan de mens, dan is het wel zijn door bestaansangst gedreven vrijheidsdrang, die hem steeds verder en hoger voert – hem over grenzen heen doet gaan. Deze gedrevenheid vloeit regelrecht voort uit zijn unieke biologische kwetsbaarheid, die hem dwingt zijn bestaansangst om te zetten in cultuur. Zoals ik boven heb aangetoond, is deze gedrevenheid het vliegwiel van onze sociaal-culturele ontwikkelingen. Dat hebben mensen van alle tijden ook zo aangevoeld. Alleen werd het niet in deze directe termen gezegd, maar verhuld in de ideologische sluimering van de Grote Verhalen. Maar de tijd van de Grote Verhalen is voorbij. Ze werken niet meer als afweermechanismen, omdat ze steeds minder goed in staat zijn onze bestaansangst ‘buiten de deur te houden’, waardoor ze hun sociaal bindende waarde verliezen. Op alle gebieden van het sociale verkeer breekt de bestaansangst door de kieren en gaten van onze sociale afweermechanismen en manifesteert deze angst zich in vele vormen: onrust en stress, chronische vermoeidheid, verslavingen, psychische ontregelingen, enzovoorts. We zullen moeten leren leven met de waarheid dat we alleen authentiek kunnen zijn door het inzicht dat we gedreven worden door onze kwetsbaarheid, die aan de basis ligt van onze vrijheidsdrang. Die kwetsbaarheid en de daaruit voortvloeiende vrijheidsdrang moeten dan ook centraal staan in ons cultureel wereldbeeld. Alleen dan kunnen we naar mijn mening hopen op een betere toekomst, en geloven in vooruitgang op basis van kwaliteit, duurzaamheid en boven alles authenticiteit.