De aarde is ons thuisland

Wat het antropoceen met ons doet (2)

  

Door het negatieve worden we gedreven.

Het positieve is waarnaar we streven.

 

Al jaren zijn wetenschappers en filosofen het met elkaar oneens wanneer het antropoceen is ingegaan. De een legt het begin bij de Verlichting vanaf de zeventiende eeuw (D.-R. Dufour), de meesten spreken pas over het antropoceen vanaf de periode na de Tweede Wereldoorlog. Timothy Morton wijst in zijn intrigerende boek Duistere ecologie de ‘agrilogistiek’ van de Mesopotamiërs aan als de bron van het kwaad van de milieucrisis. Zij introduceerden in het derde millennium v.Chr. namelijk de planmatig georganiseerde landbouw, die onder andere heeft geleid tot grootschalige ontbossing, verstoring van de waterhuishouding en verzilting van de bouwgronden. Volgens Morton houdt het succes van de Mesopotamische agrilogistiek ook de milieucrisis in. Terecht merkt René ten Bos op: ‘Morton omschrijft de agrilogistiek als de smoking gun achter de industriële revolutie. Maar wat was de smoking gun achter de agrilogistiek? Geen woord lees je over de archeologische bewijzen die er zijn dat de mens ook al vóór de agrilogistiek een hang naar catastrofe had. Geen woord over de pyromanie van de jager en de verzamelaar.’ (René ten Bos, Dwalen in het antropoceen, 153.)

 

Smoking gun

In mijn vorige artikel heb ik geschreven over de neotene ontwikkeling van de mens. Dat houdt kort gezegd in dat bij de menselijke evolutie juveniele eigenschappen zoals nieuwsgierigheid, flexibiliteit, mobiliteit en intelligentie in de volwassen staat dominant zijn blijven voortbestaan. Kwetsbaarheid en behoeftigheid zijn daarbij tegelijkertijd toegenomen met een krachtige ontwikkeling van de cerebrale vermogens. Deze neotene ontwikkeling heeft geleid tot wat Nietzsche noemde het niet-vastgestelde of vrije karakter van de mens. De smoking gun van de menselijke cultuurvorming moeten we dan ook in deze evolutionaire ontwikkeling zoeken. En alleen wanneer we bereid zijn deze ontwikkeling serieus te nemen, zijn we hopelijk in staat de huidige periode van het antropoceen, waarin de mens dus een doorslaggevende invloed heeft op het klimaat, niet tot de laatste fase van de mensheid te maken.
  In datzelfde artikel kwam ik tot de conclusie dat onze eigen natuur geen blind of onbewust gegeven is, maar een bewuste levensdrift die gericht is op het positieve van de behoeftebevrediging en voortkomt uit het negatieve van het eigen onaf-zijn of de eigen behoeftigheid. Daaruit kunnen we niet anders concluderen dan dat het negatieve aan ons eigen is en het positieve buiten ons staat waar wij ons op richten. Omdat wij echter tot nu toe niet kunnen leven met het bewustzijn dat het negatieve eigen aan ons is, hebben wij het negatieve buiten ons geplaatst om onszelf zo positief te kunnen positioneren. Het negatieve hebben wij naar buiten geprojecteerd als vijandbeeld, eerst als het vijandbeeld van de vreemde ander, later als het vijandbeeld van de vreemde natuur.
  De vraag is dan wat dat is dat we van jongs af niet kunnen leven met de erkenning dat het negatieve (ons onaf-zijn, onze kwetsbaarheid) aan ons eigen is. Reeds als kind wijzen we meteen naar een ander als de schuldvraag gesteld wordt: hij heeft het gedaan! En om de eigen onschuld kracht bij te zetten, zoeken we medestanders die ons daarin bevestigen. Iedereen die daar niet in meegaat vormt de tegenpartij: het ‘zij’ tegen het ‘wij’. Kort geformuleerd komt het erop neer dat we een wij-groep vormen waarin men elkaar bevestigt en die tegenover een zij-groep staat die als tegenstander of vijand gezien wordt. Dit houdt in dat het individu bevestiging moet krijgen van een groep om zichzelf positief te kunnen positioneren. We noemen dit individu een persoon met een bepaalde identiteit. Alleen als persoon voelt het individu zich sterk genoeg de werkelijkheid tegemoet te treden.

 

De werkelijkheid

In zijn boek Het volk in de grot haalt René ten Bos de Duitse filosoof Hans Blumenberg (1920-1996) aan, die stelt dat de werkelijkheid er niet voor ons is. ‘De werkelijkheid is volgens Blumenberg in zichzelf gekeerd en is er niet om ons te behagen. Daarom creëren wij een sluier van illusies en schijn om ons tegen haar te wapenen. De waarheid is dat het volk misschien helemaal geen waarheid wil, en ook geen feiten.’ (O.c. p. 11)
  In dit citaat zit alles wat we nodig hebben om tot een nadere positionering te komen van het moderne individu als persoon in een werkelijkheid die het als bedreigend ervaart. Allereerst een in zichzelf gekeerde werkelijkheid die er niet is om de mens te behagen. Waarom dit zo is weet Blumenberg met Ten Bos ook niet, maar voor hen is dat een gegeven. Om toch greep te krijgen op die in zichzelf gekeerde werkelijkheid creëren wij ‘een sluier van illusies en schijn’ die we naar mijn opvatting ons wereldbeeld kunnen noemen. Alles wat voor ons gevoel overeenstemt met dit wereldbeeld maakt ons gelukkig en alles wat voor ons denken overeenstemt met dit wereldbeeld noemen we waarheid. Voor zover ons doen en laten passen in ons wereldbeeld ervaren wij dit als vrijheid. Zolang ons beeld van de werkelijkheid deze overeenstemmingen mogelijk maakt en wij ons daarbij tevreden voelen, hebben wij er geen belang bij ons deze ‘sluier van illusies en schijn’ door wie dan ook af te laten nemen.
  Blumenberg stelt dan ook dat het enige wat ons rest in antwoord op de werkelijkheid is er betekenis aan toe te kennen, of we nu religieus zijn of niet. Hij noemt dit ‘Bedeutsamkeit’. In Arbeit am Mythos schrijft hij: ‘De behoefte aan Bedeutsamkeit is geworteld in het bewustzijn dat we ons nooit boven onze beangstiging (“Ängstigung”) verheven kunnen voelen. Met de “naakte” waarheid kan de mens niet leven. Mensen hebben onheil afwerende middelen nodig om zich te wapenen tegen de realiteit. Bedeutsamkeit verandert onze houding ten opzichte van de werkelijkheid. Enerzijds door onze kennis van de natuur te vergroten. Meer begrip van de werkelijkheid apaiseert de angst. Anderzijds verandert Bedeutsamkeit onze gevoelens over de werkelijkheid door het onverdraaglijke of het verbijsterende te verzachten.’ (O.c. p. 125)
  Kortom, het an sich van de werkelijkheid kunnen wij blijkbaar tot nu toe niet kennen. Wat wij wel kennen is slechts een sluier van illusies en schijn en hoe wij ook ons best doen, veel meer dan betekenis geven aan wat wij als werkelijkheid ervaren komen we niet. In een eerder artikel heb ik aangetoond dat iedere religie, ideologie of wetenschap ervan uitgaat dat er twee werelden zijn, die Kant benoemde met de fenomenale of verschijnende en de noumenale of geestelijke wereld. Is voor de religieuze mens de verschijnende wereld het kwaad dat in de geestelijke wereld tot iets goeds opgeheven wordt, voor de seculiere mens geldt het omgekeerde: het kwaad schuilt in de boze buitenwereld die afgeschermd moet worden door een sluier van illusies en schijn die we ons wereldbeeld noemen.

 

Dissonantie

Het probleem met de verschijnende werkelijkheid is echter dat ze dikwijls dissoneert met ons beeld van haar. Wij zijn voortdurend bezig betekenis of zin te geven aan wat er gebeurt in de wereld om ons heen – wij zijn de pattern-seeking animals. Maar hoe veranderlijker, mobieler en complexer de werkelijkheid wordt, des te moeilijker wordt het daar nog betekenisvolle patronen in te herkennen. Blumenberg spreekt in dit verband over de ‘normatieve terugstraling’ van de werkelijkheid die ons dwingt ons wereldbeeld bij te stellen. Op het vlak van het gevoel wordt onze geluksbeleving voortdurend verstoord door een affectieve dissonantie; op het vlak van het denken wordt onze waarheidsvinding voortdurend verstoord door een cognitieve dissonantie. Ons doen en laten komen daarmee onder druk te staan en wij voelen ons niet meer vrij. Het gevoel van onbehagen neemt daarmee alleen maar toe, wat weer tot gevolg heeft dat wij de neiging hebben ons nog meer terug te trekken in onze identitaire bubbel. En zo komen we terecht in de vicieuze cirkel van de populistische identiteitspolitiek.
  Hoe kunnen wij deze benauwende en tot haat leidende cirkel doorbreken? Eigenlijk is deze vraag simpel te beantwoorden door terug te gaan naar waar ik ben begonnen. We zullen moeten leren erkennen dat wij als individu gedreven worden door het negatieve in onszelf: onze kwetsbaarheid en behoeftigheid, en dat we erop gericht zijn het positieve buiten ons te vinden. De affectieve en cognitieve dissonantie liggen dan niet tussen een boze buitenwereld en het beeld dat wij ervan maken, maar tussen een kwetsbaar zelf dat zich open moet durven stellen voor een wereld die bereid is dit zelf te voeden en bescherming te bieden. Zeker, die wereld is lang nog niet overal bereid ons kwetsbare zelf te voeden en te beschermen. Zo goed als we zelf nog lang niet altijd in staat zijn onze kwetsbaarheid te tonen zonder ons daarvoor te schamen of schuldig te voelen. Maar het gaat hier dan ook alleen om de intentie: een Umwertung aller Werte. Niet de werkelijkheid is negatief, bedreigend en beangstigend; het negatieve, angstige en kwetsbare zit in onszelf. Kunnen we het negatieve in ons omzetten in iets positiefs buiten ons, dan kunnen we de affectieve en de cognitieve dissonantie omzetten in een affectieve en een cognitieve consonantie die hopelijk tot meer geluk en waarheid leiden.
  Elize de Mul, techniekfilosoof aan de Universiteit Leiden en schrijfster van het boek Onszelf voorbij, zegt in een interview met Kiki Poolman: ‘De wereld zal nooit een utopie worden, een ideaal thuis. Daar is de mens te ambivalent voor. Maar mijn ideaal is een wereld waarin we in kleinere gemeenschappen samenleven, meer in ritme met de aarde, volgens de seizoenen. Met meer vrijheid en gelijkheid, ook voor dieren en dingen.’ (Trouw, 17-4-2018)
  Wat mij betreft: ik laat het antropoceen beginnen bij het zicht op de aarde vanuit de maan – die bleekblauwe ballon zwevend in de onmetelijke zwarte ruimte van het heelal, ons o zo kwetsbare thuisland.