Ondergang of overgang?

Kritische kanttekeningen bij De ondergang van het Avondland van Oswald Spengler[1]

 

De geest van het volk is zijn werk.

G.W.F. Hegel

 

Blijkbaar leven we in een tijd waarin gevoelens van ondergang sterk leven. Anders valt het nauwelijks te begrijpen dat een boek van honderd jaar terug, met de omvang van 1200 pagina’s en met de Duitse bombast van de Romantiek, vertaald en uitgegeven wordt in deze tijd van tweets en apps. Alleen fanatieke boekenwurmen zullen de moeite nemen zich door deze pil heen te worstelen. Maar is er iets uit te halen wat ook voor deze tijd interessant genoeg is om ervan op de hoogte gesteld te worden? Naar mijn stellige overtuiging is dat zeker het geval en om het de lezer gemakkelijker te maken, zal ik me beperken tot drie kwesties die door Spengler in zijn boek worden besproken. De eerste kwestie is de vraag wat het wezen of, zoals Spengler zich uitdrukt, de ziel van de cultuur is. De tweede kwestie is of de verschillende culturen uit heden en verleden met elkaar te vergelijken zijn. En de derde kwestie, die voor onze tijd het meest actueel is, is de vraag naar het wezen van de democratie. Ten slotte hoop ik te komen tot een gefundeerd oordeel of ook de westerse cultuur (het Avondland) gedoemd is ten onder te gaan aan haar eigen succes, of dat zij in staat is over haar eigen grenzen heen verder te gaan.

 

De ziel van een cultuur

Volgens Spengler wordt het wezen of de ziel van een cultuur gevormd door de interactie van een menselijk collectief met zijn specifieke omgeving. Deze ziel of dit ‘oersymbool’ ligt ten grondslag aan alle culturele uitingen, zowel op het vlak van de techniek, het geloof, het denken, de gedragsregels als de kunst. Wij zouden dit nu het wereldbeeld van een cultuur noemen. Het staat de mens binnen het collectief van een cultuur niet vrij voor een ander wereldbeeld te kiezen wil hij niet als buitenstaander gebrandmerkt worden. Spengler onderscheidt verschillende culturen in heden en verleden waarvan voor hem de belangrijkste de antieke, de oosterse en de westerse cultuur zijn. Het oersymbool van de antieke cultuur, waaronder de Egyptische, de Griekse en de Romeinse cultuur vielen, was nabijheid en lichamelijkheid. De euclidische wiskunde, de kunst van het naakte lichaam, het carpe diem en de onverstoorbaarheid tegenover het menselijk lot waren daar onder andere de culturele uitingen van. De oosterse cultuur, waaronder Spengler naast de islam ook het oude joden- en christendom liet vallen, heeft de gesloten ruimte als oersymbool. De geschiedenis heeft een begin en een einde en boven de aarde bevindt zich een hemel van waaruit God hemel en aarde bestiert.
   Voor ons is natuurlijk het interessantst wat Spengler over de westerse cultuur te vertellen heeft. Het oersymbool of de ziel van de westerse cultuur definieert hij met het begrip oneindigheid. Overal wordt in de westerse cultuur de oneindigheid uitgedrukt: in de kunst (het overstijgen van de zintuigelijke waarneming) , de architectuur (de gotische kathedraal), de wiskunde (de infinitesimaalrekening) en de wetenschap (het kosmische vacuüm). Maar ook in de westerse moraal, waarin het individu met een krachtige wil, dat zich strijdend opstelt in een bedreigende wereld, centraal staat. Wanneer we Spenglers definitie van de ziel van een cultuur op de westerse cultuur toepassen, dan moeten we constateren dat die cultuur zich heeft gevormd in een meer weerbarstige en vijandiger omgeving dan die van de andere culturen. Men moest met andere woorden harder werken om te overleven dan in de meer zuidelijke streken van de oude culturen. Onder invloed daarvan heeft zich naast het oersymbool, van wat ik zou willen noemen het vijandbeeld van de vreemde ander dat eigen is aan alle culturen, het vijandbeeld van de vreemde natuur ontwikkeld. In culturen met alleen het vijandbeeld van de vreemde ander bestaat er een zekere harmonie met de natuurlijke omgeving. Dit drukt zich onder andere uit in de kenmerken die Spengler gebruikte met betrekking tot die culturen: nabijheid en lichamelijkheid voor de antieke cultuur, geslotenheid en volmaaktheid voor de oosterse cultuur. Dat het oersymbool van de westerse cultuur volgens Spengler oneindigheid was, is te begrijpen als men onderscheid maakt tussen wat mensen drijft en waarop men gericht is. Juist omdat de westerse mens gericht is op oneindigheid, moet je stellen dat hij gedreven wordt door de eindigheid. Omdat de westerse mens leeft in een vijandiger wereld, is hij zich meer dan de antieke en oosterse mens bewust van zijn eindigheid. Het wezen van de westerse cultuur is dan ook niet alleen maar oneindigheid, maar juist het spanningsveld tussen de beleefde eindigheid van het aardse bestaan en het verlangen naar oneindigheid in een andere en betere wereld. Dat ook Spengler impliciet van dit spanningsveld uitging, blijkt wel uit de titel van zijn boek, die het heeft over de ondergang, en dus de eindigheid, van de westerse cultuur. Ook de mogelijkheid de laatste fase van haar bestaan zo lang mogelijk op te rekken, is iets wat hem bezighoudt. Geen enkele andere cultuur heeft ooit zichzelf in termen van ondergang en eindigheid gedefinieerd. Zelf schrijft Spengler hierover: ‘De faustische [d.i. de westerse] mens met zijn hartstochtelijke hang naar het grenzeloze en eeuwige, bevindt zich in een voortdurende tegenspraak met de zinnelijke grond van het bestaan, die hij tracht te overwinnen om de zin van zijn bestaan, zijn bestemming te vervullen.’ (A.w. 5.I.2, p. 412; vertaling en annotatie van mij.)

 

Vergelijking van culturen

Spengler gaat ervan uit dat iedere cultuur haar eigen wat hij noemt fysionomische opbouw heeft, die maakt dat de verschillende culturen niet met elkaar vergeleken kunnen worden. Ook stelt hij dat er geen historische ontwikkeling in de opeenvolging van culturen plaatsvindt die zou kunnen leiden tot enige vooruitgang in de algemeen menselijke beschaving. Iedere cultuur heeft haar eigen levensverhaal dat lijkt op dat van levende organismes: geboorte, groei en bloei en daarna verval en dood. Zolang een cultuur groeit en bloeit, verkeert ze in wat Spengler noemt haar cultuurfase. Verkeert ze daarentegen in haar eindfase, dan gaat ze over in de fase van de civilisatie. Ook hieruit blijkt hoe dubbelzinnig Spengler in zijn verhaal zit. Want door uitgebreid analyses te maken hoe de culturen op verschillende wijze fysionomisch zijn opgebouwd, heeft hij zijn eigen stelling dat culturen niet met elkaar te vergelijken zijn, ondergraven. Blijkbaar was hij namelijk wel in staat over de grenzen van zijn eigen cultuur heen te kijken. En niet alleen hij, maar vele wetenschappers uit het Westen hebben zich diepgaand beziggehouden met andere culturen op grond waarvan Spengler zijn boek kon schrijven. Wij zijn ons pas bewust geworden een eigen cultuur te hebben door de culturen van anderen te bestuderen. En zodra je onderscheid maakt tussen de culturen, vergelijk je ze met elkaar, dat is onvermijdelijk.
   Maar wat was het belang van Spengler om te stellen dat culturen niet met elkaar te vergelijken zijn? Dat belang schuilde erin dat hij niet zozeer als een cultureel antropoloog culturen wilde bestuderen, maar als profeet wilde voorspellen hoe de toekomst van het Westen eruit zou gaan zien. In zijn tijd van crisis en oorlog in Europa heerste alom een sterk doemdenken, vooral in Duitsland vlak na de Eerste Wereldoorlog. Om te kunnen profeteren moest hij wel kunnen aantonen dat de levensloop van de verschillende culturen net als die van levende organismes gelijk waren. Op grond van die vergelijking meende Spengler verscheidene symptomen in de westerse cultuur te kunnen ontwaren, die voor hem zonneklaar duidden op verval en ondergang, dat wil zeggen dat het Westen in de fase van de civilisatie zou verkeren. Het belangrijkste symptoom was voor hem de zogenaamde ontzieling van de samenleving. Die ontzieling uitte zich met name in het historische gegeven dat hechte samenlevingen en grote verhalen plaatsmaakten voor hectische metropolen, materialistische waarden en democratische rechten. Spengler noemde de laatste fase van een cultuur civilisatie; een fase die in haar voltooide vorm nog langdurig kan bestaan, maar waar de bezieling is verdwenen.[2]

 

De ‘geest’ van de democratie

Het is overduidelijk dat wij in het Westen leven in een (relatief) open en democratische samenleving met hectische metropolen, materialistische waarden en democratische rechten – kortom, in een civilisatie zoals Spengler die bedoelde. Het wezen van deze cultuur is, net zoals alle andere culturen, opgebouwd in de interactie van de westerse mens met zijn natuurlijke en later culturele omgeving. Zoals ik schreef is er onder invloed van die interactie in het Westen een wezenlijk ander ‘oersymbool’ of wereldbeeld ontwikkeld dan bij de andere culturen. Ik heb dat weergegeven met het begrip van het vijandbeeld van de vreemde natuur dat zich naast het vijandbeeld van de vreemde ander heeft ontwikkeld. Dit betekent simpelweg dat de westerse ‘geest’ of mentaliteit zich (zeker vanaf de Verlichting) meer en meer heeft gevormd in de strijd tegen de natuur in plaats van in de strijd tegen vijandige vreemden. Dit houdt natuurlijk niet in dat deze laatste strijd niet ook doorgevoerd is, want deze ‘oude ziel’ liet zich niet zomaar opheffen – dat zien we in onze tijd bijvoorbeeld terug in relatie met de islam. De intense strijd tegen de natuur uit zich op allerlei wijzen in de westerse cultuur; wijzen die door Spengler pregnant zijn samengevat met de term oneindigheid. Daarbij heb ik erop gewezen dat de keerzijde van de term oneindigheid onlosmakelijk verbonden is met eindigheid; een keerzijde die hij zelf benoemde met de titel Ondergang. Omdat de westerse mens kwetsbaarder in zijn omgeving staat dan de mens in andere culturen, moet hij meer de strijd aangaan tegen de natuurlijke elementen en leert hij daardoor beter de wetten en ordening van die natuur kennen. Op basis daarvan zijn wetenschap en technologie ontwikkeld, hebben zich open en pluriforme samenlevingen gevormd en zijn er democratische rechten (en plichten) geformuleerd onder druk van zich emanciperende groeperingen binnen die samenlevingen. Vandaar dat ik onderscheid maak tussen de ziel en de geest van een cultuur – een onderscheid dat in de lijn van Hegel (zie motto) gemaakt kan worden. In een cultuur met het vijandbeeld van de vreemde ander ligt het accent op de ziel of identiteit. Een cultuur die naast deze ziel ook het vijandbeeld van de vreemde natuur heeft ontwikkeld, heeft ook een geest of mentaliteit. Deze mentaliteit heeft zich bij de andere culturen nooit autonoom ontwikkeld. Deze culturen zijn óf ten onder gegaan aan hun eigen succes, óf worstelen nog steeds met hun ‘oude ziel’ van het vijandbeeld van de vreemde ander. De meeste conflicten in de zogenoemde ontwikkelingslanden worden nog steeds gevoed door deze ‘oude ziel’, maar ook in het Westen leeft deze ‘oude ziel’ nog voort in het huidige populisme en de identiteitspolitiek.[3]
   Terwijl Spengler dus stelde dat culturen onderling niet te vergelijken zijn en dat er ook geen progressie zit in de algemene ontwikkeling van de mensheid, vergeleek hij de westerse cultuur met alle andere culturen. Op basis van die vergelijking profeteerde hij dat het Westen in zijn eindfase verkeerde. Daarmee vergeleek hij appels met peren, en zakken zijn profetieën over de ondergang van het Westen als een pudding in elkaar. Wat natuurlijk niet wil zeggen dat wij in het Westen niet ten onder zouden kunnen gaan aan ons eigen succes. Er zijn veel mensen binnen en buiten het Westen die wel degelijk geloven in het einde van de westerse cultuur. Zij denken in termen van het populistische of jihadistische gedachtegoed en zijn, net zoals Spengler dat was, bevangen door het vijandbeeld van de vreemde ander – de ‘oude ziel’ van alle culturen. Die vreemde anderen zijn dan voor hen óf de moslims en hun islamitisch geloof, óf juist de libertijnen van de open samenleving. Deze mensen verlangen terug naar de tijd dat men nog leefde ‘van vreemde smetten vrij’, knus opgesloten in de veilige haven van het eigen thuisland en met een grote leider die het volk voorging. Dat dit populistische of jihadistische gedachtegoed nu juist hét recept is voor pessimisme en ondergangsgevoelens, dat zouden ze kunnen leren van de tijd waarin Spengler zijn boek uitgaf.[4]

 

Ondergang of overgang?

De vraag is nu of deze mensen met Spengler gelijk hebben en of ook het Westen gedoemd is ten onder te gaan. Het feit is dat het Westen met zijn (liberale) mentaliteit van het vijandbeeld van de vreemde natuur tegen harde grenzen aan loopt. Op alle gebieden van sociaal-economische activiteiten slaat de natuur namelijk keihard terug. Ze dwingt het Westen zich te realiseren dat dit niet zo langer door kan gaan. Beelden van dramatische klimaatveranderingen zijn niet alleen meer de stokpaardjes van fervente milieuactivisten, maar zijn de voelbare werkelijkheid op globaal niveau. Zouden wij op de oude voet doorgaan, dan krijgt Spengler – hoewel om andere redenen – alsnog gelijk en is de ondergang van de westerse cultuur onafwendbaar. Maar juist in tijden van nood wordt de mens zich meer bewust van zijn kwetsbare positie en moet hij in staat geacht worden zich te hernemen. Daarvoor is het noodzakelijk dat we inzien wat onze ‘geest’ inhoudt en hoe we moeten handelen om deze kwetsbare kostbaarheid aan de generaties na ons door te kunnen geven. In de column ‘Heldendom’ schrijft Bas Heijne: ‘De behoefte aan een “groot verhaal” is voor de westerse cultuur groot. Op rechts is een eindstrijd op gang om de beschaving. Moet onze cultuur verdedigd worden tegen “omvolking”, afgerekend met de verraderlijke, feminiserende elite, enzovoort?’ (nrc, 21-10-17) We weten van Mark Rutte dat iemand met een visie naar de oogarts moet. Van hem en zijn regering hoeven we dus niet te verwachten dat zij met een ‘groot verhaal’ zullen komen. Maar zonder dat grote verhaal redden we het niet. Dat blijkt ook uit wat Mathieu Segers in ‘Kwetsbare geluiden’ schrijft: ‘In Europa zijn ze er al jaren, die kwetsbare stemmen die de schoonheid van het inzicht verkondigen. Maar in de sfeer van vandaag vervliegen ze, precies zoals de geluksmomenten die ze bezingen en proberen te koesteren.’ (De Groene Amsterdammer, 25-10-17)
   Die ‘schoonheid van het inzicht’ heb ik getracht weer te geven met wat de ‘geest’ van onze cultuur inhoudt en waartegen we moeten strijden om hem verder te ontwikkelen. Niet tegen elkaar, maar tegen een wereldbeeld dat de natuur weergeeft als onze grootste vijand die we meedogenloos leegplunderen, terwijl we er zelf met schone handen vandoor gaan. Het inzicht moet komen dat we niet het milieu, maar onze eigen zelfzuchtige natuur als vijand gaan zien die we moeten leren beheersen. Onze grote leermeester Kant heeft al eeuwen geleden geschreven dat we pas echt vrije en morele wezens zijn als we onze eigen natuur leren kennen en beheersen. Laten we beginnen met onze gemeenschappelijke culturele ‘geest’ te leren kennen en op basis daarvan onszelf te veranderen. Misschien scheppen we dan de mogelijkheden onze cultuur te behoeden voor de ondergang, en een overgang mogelijk te maken naar een meer milieuvriendelijke cultuur. Een goed initiatief in die richting is het ‘deltaplan biodiversiteit’. Boeren, banken en het bedrijfsleven, die allemaal verdienen aan de Nederlandse landbouw en veeteelt (en dus aan de roofbouw op de natuur), gaan met natuurbeschermers om de tafel zitten. Dit naar aanleiding van de desastreuze decimering van de insecten. (Trouw, 26-10-17)

 


 

Noten

 

[1] De ondergang van het Avondland, Oswald Spengler. Vertaling: Mark Wildschut. Uitgave Boom, Meppel, 1200 blz., € 89,-.

[2] In De Vrijdenker (09, 2017) staat een artikel van mijn hand dat gaat over het redactionele thema pseudoreligie met als titel: ‘Vervulling van de leegte van de ziel’. De redactie had ons uitgenodigd daarover te schrijven met de wervende tekst: ‘De onstuitbare ontkerkelijking betekent niet zonder meer een afname van geloof. De leegte van zielen wordt gevuld met allerlei pseudoreligie, die zich vaak hult in het gewaad van wetenschap.’ Deze ‘leegte van zielen’ bedoelde Spengler toen hij het over de ontzieling had van de westerse cultuur.

[3] In mijn boek Het kwetsbare vermogen ben ik dieper ingegaan op deze materie. Wie zich daar verder in wil verdiepen, verwijs ik naar dit boek.

[4] Ook al die groeperingen die zich ter linkerzijde van het politieke spectrum vastklampen aan een groepsidentiteit op basis van sekse, ras of geloof, of zich identificeren met hun slachtofferschap (victimitude), hebben de neiging terug te vallen in de ‘oude ziel’ van de cultuur.