Leven achter de dijken Over het leven met een vijandbeeld als menselijke conditie
Niet het gezin maar de angst is de hoeksteen van de samenleving. En omdat het gevaar, de moeder van de angst, niet altijd zichtbaar en aanwezig is, dient zij geritualiseerd te worden. Zodat zij er altijd is, ook als zij er niet is. Dick Tuinder, ‘Wij zijn altijd bevreesd’. De Groene Amsterdammer, 20-12-2003.
We leven in een tijd met veel
onzekerheden die op het vlak van het klimaat, de migratie, de
globalisering en de arbeidsparticipatie een belangrijke rol spelen.
Dat roept bij ons angsten op die we willen richten om ze beheersbaar
te houden. Om die redenen zoeken wij naar wat ons bindt met anderen
om zo een groepsidentiteit te kunnen vormen. Dit zoeken naar een
identitaire bubbel is enerzijds heel emotioneel geladen; immers, een
mens voelt zich veilig en geborgen in een collectief. Anderzijds is
het heel rationeel, omdat alleen door een groepsidentiteit te vormen
angsten beheersbaar gemaakt kunnen worden. Het nadeel van deze
identitaire fragmentatie is echter dat daarmee de maatschappij als
geheel haar sociale cohesie dreigt te verliezen, en dat het zicht op
de toekomst vertroebeld raakt. We zien dat bijvoorbeeld in de
gemeenteraden, waar politieke partijen uiteenvallen in
splinterpartijtjes, waardoor de besluitvorming eindeloos vertraagd
wordt. Of in de media, waar identitaire groeperingen elkaar voor
rotte vis uitschelden en nepnieuws niet meer te onderscheiden valt
van feitelijk nieuws. Wat daarbij vooral opvalt is de agressieve
toon waarmee men elkaar te lijf gaat. Het gaat er niet meer om wát
er gezegd wordt, maar wíe het gezegd heeft. Dat geeft alleen maar
aan hoeveel angst en onzekerheid achter dit zogeheten
betrekkingsdenken schuilgaat.
De vijandige ander
De bioloog Frans de Waal schrijft:
‘Het spreekt vanzelf dat de grootste kracht waardoor een
gemeenschapsgevoel wordt opgeroepen vijandigheid jegens
buitenstaanders is. Het versterkt de saamhorigheid bij elementen
die normaal gesproken met elkaar overhoop liggen. Dat is
misschien niet zichtbaar in de dierentuin, maar speelt duidelijk een
rol bij chimpansees in het wild, bij wie dodelijk geweld tussen
groepen voorkomt.’ (1)
De vijandige natuur Massa’s toeristen kijken hun ogen uit wanneer ze de Chinese Muur bezoeken. En ook de Egyptische piramides trekken jaarlijks miljoenen toeristen. Maar de dijken van het Hollandse polderlandschap trekken nauwelijks mensen, zo gewoon en alledaags zijn ze. Wanneer we echter met een cultuurhistorische blik naar deze fenomenen kijken, komen we voor een grote verrassing te staan. De Chinese Muur en de Egyptische piramides zijn gebouwd op grond van de etno-religieuze eenheid van de Chinese en Egyptische cultuur. Daarin stonden twee oersymbolen centraal: het etnische symbool van het vijandbeeld van de vreemde ander en het religieuze wereldbeeld van een goddelijke macht over de natuur en de mens. De Chinese Muur moest de barbaren buiten de deur houden en de Egyptische piramides waren de imposante tekens van de goddelijke macht van de farao’s. Deze monumenten werden van bovenaf onder dwang in hiërarchische verhoudingen door het volk opgebouwd, en gingen dan ook ten koste van de welvaart van dat volk. We noemen deze beschavingen feodaal. Ook in het Westen werden na de Romeinse tijd imposante kathedralen en kastelen gebouwd onder vergelijkbare feodale verhoudingen als in China en Egypte. Ook daar ging dat ten koste van de welvaart van het volk. Wat aan meerwaarde door het volk werd geproduceerd, werd door de wereldlijke en geestelijke macht van de adel en de priesters verspild aan oorlogen, de uitbundige leefstijl en de vele offers en giften aan de goden en de kerk.
Maar ergens in een uithoek
van Noordwest-Europa, die later de Lage Landen van Holland genoemd
zou worden, ontwikkelde zich rond 1000 n.Chr. een boerenstand die op
moerassige veengronden graan verbouwde en vee hield. Deze boeren
hadden alles tegen: het klimaat was guur, de oogsten waren klein,
het land verzakte door inklinking, het zeewater kwam na iedere storm
verder het land in en er was niemand van hogerhand die hen in hun
strijd tegen de natuur bijstond. Ze moesten met elkaar zien te
overleven en dat deden ze door sloten te graven voor afwatering, en
dijken te bouwen om zich tegen het wassende water te beschermen.
D.P. Hallewas schrijft daarover: ‘Dijken zijn – vaak zeer
indrukwekkende – getuigen van de onderlinge relatie tussen mens en
omgeving. De aanleg van de eerste middeleeuwse dijken vormt een
keerpunt in deze verhouding. De mens is vanaf dat ogenblik de
geologische processen van zijn omgeving gaan bepalen.’ (2)
Het liberale denken
Deze mentale omslag, die in
cultuurhistorische zin een grote stap voorwaarts betekende, druk ik
uit met het begrip het vijandbeeld van de vreemde natuur. Dit
vijandbeeld is gebaseerd op de intensivering van de breuk van de
mens met zijn leefomgeving. Vooral moderne stedelingen zullen dit
begrip van de natuur bevreemdend vinden, gewend als ze zijn de
natuur te beleven als iets wat de jachtige mens tot rust kan
brengen. Maar schijn bedriegt. Moderne stedelingen ervaren de natuur
alleen als iets positiefs wanneer ze óf beheerd wordt door de mens,
óf ze als uitdaging kan dienen om de stress van de stad om te zetten
in een prestatie. Wanneer de natuur echt bedreigend wordt, vluchten
stedelingen naar hun veilige ommuurde stad en woning en wachten
betere tijden af. Om in te kunnen voelen hoe de mensen van duizend
jaar geleden die woonden en werkten in de Lage Landen van Holland,
de natuur beleefden, is het misschien goed het begrip animositeit in
te voeren. Dit begrip is afgeleid van het Latijnse woord animus,
dat ziel of geest betekent. In tijden dat het vijandbeeld van de
vreemde ander overwegend van kracht was, verwierf je bijzondere
status als je het hoofd of de scalp van de vijand kon tonen. Daarmee
had je namelijk bewezen de vijand te beheersen en werd zijn ziel
(animus) een bondgenoot in het voorvaderlijke rijk. Met de dood van
de vijand werd de man een held binnen zijn etno-religieuze groep.
Naar een ander vijandbeeld
De strijd tegen de natuur die men
vanaf de Verlichting in het Westen heeft gevoerd, en het ‘leven
achter de dijken’ hebben ons allen qua welvaart en welzijn ver
gebracht. Ik heb dan ook het grootste respect voor de moed die
mannen in het verleden getoond hebben, toen ze die mentale omslag
maakten om die strijd te kunnen voeren en dat leven te kunnen
leiden. Dat er momenteel stemmen opgaan die met de morele normen van
nu deze mannen denken te kunnen veroordelen, getuigt in het beste
geval van onnozelheid en in het slechtste geval van kwade trouw.
Immers, óf ze weten niets af van wat het heeft betekend om deze
omslag te maken, óf ze verdringen het feit dat ze zelf ruimschoots
profiteren van wat deze omslag hun aan comfort heeft gebracht. Maar
dat er momenteel iets wezenlijk mis is met het vijandbeeld van de
vreemde natuur, zoals dat als paradigma door de westerse wetenschap
en economie wordt gebruikt, lijkt me gezien de milieucrisis een
duidelijke zaak. Deze crisis wordt wel aan het milieu gekoppeld,
maar in wezen is het een culturele crisis van mondiaal niveau. Want
niet het einde van de aarde staat op het spel, maar het einde van de
mens – het wezen dat aan de top van de voedingspiramide staat en dus
het meest afhankelijk is van het geo- en biofysische milieu. Wij
kunnen niet doorgaan met de natuur zogenaamde natuurwetten op te
leggen die ontwikkeld zijn uit de werking van dode materie. Daarmee
doden we uiteindelijk de levende natuur zelf, waarbij we ons eigen
leven als eerste treffen. We zullen moeten inzien dat de natuur geen
dood of blind gebeuren is, maar een levend en bewust proces dat
alleen in interactieve en correlatieve zin te kennen en te waarderen
valt. Er zal een nieuwe mentale omslag moeten plaatsvinden, een
omslag van dezelfde allure als die van duizend jaar geleden, die tot
de Verlichting leidde. Volgens mij ligt de kern van die omslag in
een mentaliteit die het kwaad niet buiten, maar in onszelf zoekt.
Tot nu toe heeft het liberale denken van de Verlichting het
vijandbeeld van de vreemde externe natuur als paradigma
gehanteerd. Dat denken zou volgens mij een omslag moeten maken naar
het vijandbeeld van de vreemde interne natuur. Want niet het
milieu en het klimaat, maar wijzelf verkeren in een crisis, die we
alleen leren onderkennen als we bereid zijn onze eigen aard en wezen
kritisch te bevragen.
Noten
1. (1) Frans de Waal, De aap en de filosoof. Hoe de moraal is ontstaan, p. 75. 2. (2) D.P. Hallewas, Getekend land. Nieuwe beelden van Hollands noorderkwartier, p. 86. 3. (3) Jona Lendering, Polderdenken, de wortels van de Nederlandse overlegcultuur, p. 66. 4. (4) Co Welgraven in gesprek met Russell Shorto, Trouw, ‘Letter en geest’, 10-2-2018. 5. (5) Eric Goewie, ‘Triodosbericht’, najaar 1999. Alle cursiveringen in de aangehaalde teksten zijn van mij, F.T. |