Jeugdige woedeOver de agressie bij jongeren in gezin en samenleving
Algemene schrik en onbegrip wanneer we horen dat een zeventienjarige jongen in Duitsland vijftien mensen in koelen bloede neerschiet om daarna de hand aan zichzelf te slaan. Al snel proberen we de kwestie te neutraliseren door naar zondebokken te zoeken. Er wordt gewezen op het gevaar van gewelddadige videogames en films, de aanwezigheid van vuurwapens in het huis van de dader. En deze of gene psycholoog probeert een analyse te maken van de dader en zijn omgeving waardoor het allemaal min of meer te herleiden valt tot onze maat der dingen. We begrijpen het weliswaar nog steeds niet echt, maar gerustgesteld en in slaap gewiegd door dergelijke flauwekulverhalen gaan wij weer verder met ons leven en vergeten al snel het drama. Maar omdat ik zelf zo’n jongen ben geweest met veel agressie in mij, begrijp ik die Duitse jongen wel, ook al zou ik zelf nooit zijn overgegaan tot een dergelijke wanhoopsdaad. En ik ben echt niet de enige die is opgegroeid met veel agressie, die zich bij mij structureel omzette in depressie. In zijn column ‘Zoveel boze kinderen’ (Haarlems Dagblad, 23-3-2009) schrijft René Diekstra: ‘Er leeft, kortom, onder een aanzienlijke groep jongeren grote boosheid. Die boosheid wordt, door ouders en anderen, door ons dus, onvoldoende onderkend en erkend. Meestal komen we daar mee weg. Maar soms kan het ook vreselijk misgaan.’ De vraag is dan: hoe uit die boosheid zich bij jongeren, waar komt die vandaan en wat moeten we ermee?
HoeDiekstra stelt die vragen niet. Hij constateert alleen vanuit zijn praktijk als psycholoog dat die boosheid er is. Bij de begeleiding van ouders die een kind verloren hebben door zelfdoding, heeft hij dagboeken en aantekeningen van die jongeren gelezen waarin dikwijls grote woede, agressie en zelfs haat zijn verwoord. Al deze negatieve gevoelens waren vaak niet door de ouders van die jongeren als zodanig onderkend. Ja, hij (het zijn heel vaak jongens) was wel eens depressief of stil, sloot zich dan op in zijn kamer en wilde daar niet over spreken. Maar verder was het een rustige (en vaak zelfs lieve) jongen, die zich sociaal opstelde en op school goed meekwam. Totdat hij ging puberen en wat lastiger in de omgang werd. Hij sloot zich op met videogames, rookte stiekem wiet, spijbelde nogal eens en zijn cijfers waren ook niet om over naar huis te schrijven. Maar ja, dat hoort nu eenmaal bij de puberteit; dat zou wel weer overgaan. En dan plotseling als een donderslag bij heldere hemel maakte hij zich van kant en liet totaal ontredderde verwanten en vrienden achter. Diekstra schrijft: ‘Mijn conclusie na het lezen van een aantal van de dagboeken van jongeren die een einde aan hun leven maakten, was nogal eens dat hun suïcide in zekere zin een geluk bij een ongeluk was. Want gegeven de agressie, woede of zelfs haat die soms zo van de pagina’s afsprong had het ook kunnen gebeuren dat de betreffende jongeren eerst anderen hadden gedood alvorens zichzelf te doden.’ Bleef de boosheid van jongeren beperkt tot de manifeste groep van zelfdoders, dan zouden we ons algauw kunnen geruststellen met de gedachte dat onze kinderen niet met suïcidale gedachten vergiftigd zijn. Zij plegen immers geen zelfmoord en dus hebben ze ook die boosheid niet in zich. Maar schijn bedriegt. Want die boosheid uit zich lang niet altijd zo heftig, maar wel in vele gedaanten. De meest voorkomende gedaanten waarin de agressie van jongeren zich uiten, zijn psychische stoornissen (en dan met name depressie), leer- en gedragsproblemen en verslavingen. Terecht schrijft Diekstra dat depressie heel vaak gestolde agressie is. Zelf heb ik de ervaring dat depressie naar binnen gekeerde agressie is die in een manische fase ook naar buiten gericht kan worden. Gegeven is dat al deze uitingsvormen van agressie onder jongeren sterk toenemen.
WaarBelangrijker dan de vraag hoe de agressie onder jongeren zich uit, is die waar ze vandaan komt. Van nature zijn jongens agressiever dan meisjes, dat verschil zie je al in de eerste levensjaren. Ik ga daar hier niet dieper op in, maar constateer dat slechts. De agressie van jongens werd vanouds gesocialiseerd door haar te richten op wat de gemeenschap bedreigde: vijandige vreemden, natuurlijke bedreigingen, et cetera. Wanneer jonge mannen in staat waren hun agressie te richten en daar sociale erkenning mee te verwerven, werden ze beloond met de liefde van vrouwen en het bezit van kinderen en goederen. Wanneer deze beloning en dat bezit door het collectief van mannen als te weinig werden ervaren, braken er oorlogen uit om dit tekort alsnog te compenseren. En zo waren er nog wat van die collectieve gebeurtenissen waarin overtollige mannelijke energie geventileerd kon worden: carnaval, kermis, feesten en dergelijke. Regel was dat de mannelijke agressie zoveel mogelijk buiten de familie en samenleving gehouden werd. Daarbinnen gold in principe het harmoniemodel, wat zeggen wil dat daar alleen positieve gevoelens mochten worden geuit. Centraal daarin stond de (onvoorwaardelijke) liefde van de moeder voor het gezin – de ‘hoeksteen van de samenleving’. Deze liefde genereerde het positieve levensgevoel dat ervoor zorgde dat de (veelal mannelijke) negatieve gevoelens van agressie zoveel mogelijk naar buiten gericht bleven. Ook nu is het nog zo dat het uiten van negatieve gevoelens of gedachten veelal stuit op de ideologie van het harmoniemodel binnen de familiekring. En niet alleen agressieve, maar alle uitingen van negatieve gevoelens en gedachten zijn in principe taboe binnen de familiekring waar de (onvoorwaardelijke) moederliefde heerst. Daarbuiten wordt het in onze tijd echter ook steeds lastiger deze negatieve gevoelens te uiten. Dit niet alleen omdat we geen duidelijke vijanden meer hebben op wie we onze agressie kunnen richten, maar vooral omdat de waarden en normen van de samenleving een steeds meer feminien karakter krijgen. Wie negatieve gevoelens en gedachten heeft, moet die energie omzetten in productie en consumptie, of zich daar therapeutisch voor laten helpen. Niet alleen wordt het ventileren van negatieve gevoelens steeds moeilijker, ze nemen ook steeds meer toe. Deze toename wordt mede veroorzaakt door het verlies aan identiteit bij jongeren, en de schuldgevoelens en prestatiegerichte eisen van ouderen. Hierdoor ontwikkelen zich met name angstgevoelens door onzekerheid, onveiligheid en onbehagen. Het uiten van deze gevoelens past niet in het harmoniemodel van het gezin. Ze worden veelal weggemasseerd met de producten van de welvaart: speelgoed, snoepgoed, vakanties, et cetera. Jongeren blijven ermee zitten en zoeken uitwegen om ermee te kunnen leven. Die uitwegen vinden ze in de vele roes- en verslavingsvormen: drugs, alcohol, seks, of de virtuele wereld van geweld. En waar deze gevoelens geblokkeerd raken, zetten ze zich om in psychische stoornissen of agressieve explosies zoals zelfmoord en/of geweld.
WatWe ontkomen er niet aan dat we ons bewust zullen moeten worden dat negatieve gevoelens – en met name angst – een steeds grotere rol in ons leven spelen. In Das Unbehagen in der Kultur heeft Freud ons al tientallen jaren geleden daarvoor gewaarschuwd. Voor hem was dat reden pessimistisch te zijn over de toekomst van de mensheid. Hij kon in die negatieve gevoelens slechts het kwaad zien zoals de meeste mensen dat doen. Maar het tegendeel zou waar moeten zijn. En Freud wist dat ook, daar zijn stelling was dat angstgevoelens de sterkste motor zijn voor de vorming van het Ik. Zolang negatieve gevoelens niet geblokkeerd raken en tot excessen leiden, zijn ze namelijk juist voorwaarden voor meer (zelf)bewustzijn, vrijheid en moraliteit. Immers, verlies van identiteit maakt de mens opener en flexibeler – kwaliteiten die duiden op meer zelfbewustzijn. Angstgevoelens nemen weliswaar daarbij toe, maar zij zijn de basis voor individuele vrijheid en verantwoordelijkheid. Er is namelijk geen individuele vrijheid en moraliteit zonder identiteitsverlies en angst. Wie niet meer gebonden is aan voorgeschreven rollen en regels, zal zich onzeker en dus angstig voelen, maar is vrij eigen keuzen te maken en daar dan ook verantwoordelijk voor te zijn. Dit betekent wel dat de negatieve gevoelens bespreekbaar moeten zijn binnen het gezin. En daar schort het vaak aan. Want de ideologie van het harmoniemodel van het gezin en de mythe van de onvoorwaardelijke moederliefde drukken nog steeds een sterk stempel op het huidige gezinsleven. Daarin passen negatieve gevoelens niet echt, omdat ze dit model en deze mythe ondermijnen, en algauw als kritiek op en ondankbaarheid voor de opvoeding gezien worden. Vooral wanneer binnen het gezin nog autoritaire verhoudingen bestaan met een afwezige vader en een dominante moeder, is er een voedingsbodem voor frustratie van deze gevoelens. Opgekropte angstgevoelens worden dan gevaarlijk, omdat ze zich vastzetten en hun uitweg zoeken in de eerdergenoemde excessen van de roes- en verslavingsvormen, de psychische stoornissen en/of geweld.
Om de agressie bij jongeren in goede banen te leiden, lijkt het mij goed dat de ideologie van het harmoniemodel van het gelukkige gezinnetje en de mythe van de (onvoorwaardelijke) moederliefde omgezet worden in een meer confligerende houding. Jongeren moeten van huis uit de confrontatie aan kunnen gaan met het existentiële gegeven dat onvoorwaardelijke liefde de voorwaarde voor macht, claimgedrag en zelfs terreur kan zijn. Alleen waar de negatieve kanten van de liefde bespreekbaar zijn, kunnen de positieve kanten ervan tot een evenwichtige opvoeding leiden. Conflicten horen daarbij en zijn productief zolang ze maar in een evenredige en open verhouding uitgepraat kunnen worden. De gevoelsmatige monopoliepositie van de moeder in het gezin moet dan ook geconfronteerd worden met de meer geconditioneerde positie van de vader. En al helemaal moeten spanningen in het gezin niet weggemasseerd worden met materiële compensaties zoals kleding, spelletjes, snoep, et cetera. Jongeren die van huis uit geleerd hebben dat negatieve gevoelens de drijvende krachten zijn achter individuele vrijheid en verantwoordelijkheid, zullen beter in staat zijn deze gevoelens te uiten en er vorm aan te geven. Deze gevoelens zijn namelijk positief te duiden als ze maar niet geblokkeerd of weggemasseerd worden door een achterhaalde mythe: de onvoorwaardelijke moederliefde en de daaruit voortkomende ideologie van het harmoniemodel van het gezin. |