De malaise in de liberale utopie
Aan mijn broers – echte
liberalen
Het Nederlandse
lompenproletariaat is middenklasse geworden, een sociaaldemocratisch
ideaal. Als dank daarvoor hebben grote delen van die middenklasse
nog maar twee afgoden: rancune en de eigen portemonnee. Dat is het
ware echec van de sociaaldemocratie.
(Arnon Grunberg,
de Volkskrant, 13-8-2016)
Twee begrippen
worden door Grunberg gebezigd om de malaisesfeer in de middenklasse
(en dus een groot deel) van onze samenleving te kenschetsen: rancune
en eigenbelang. Zelf gelooft Grunberg er niet in dat de rancune te
verklaren valt vanuit economische motieven. In de Volkskrant
van 24-8-2016 schrijft hij: ‘Steeds weer lezen wij dat het
populisme, het rechts-extremisme, verklaard kan worden met
materialisme. De middenklasse staat onder druk, de terugtrekkende
verzorgingsstaat is het zaadje van de hedendaagse rancuneleer.
Werkelijk? Wordt een bevolkingsgroep gehaat omdat men in 2007 nog
tien dagen op wintersport kon en in 2012 slechts vijf? […] Ik vrees
dat zondebokken worden gezocht, bevolkingsgroepen worden gehaat, dat
racisme bestaat, omdat het in de menselijke natuur zit. Het gif komt
naar buiten zodra zich een gelegenheid voordoet.’
Neoliberalisme
Ik vrees ook dat
racisme bestaat omdat het in de menselijke natuur zit. Alleen, je
verklaart er niets mee, omdat de menselijke natuur een elusief
begrip is, je kunt er van alles in stoppen om daarmee van alles te
verklaren. Maar feitelijk verklaar je er niets mee; je bewijst
alleen je eigen onmacht iets te verklaren. Om inzicht te krijgen
waar het rancuneuze populisme, dat niet alleen rechts- maar ook
links-radicaal kan zijn, wel vandaan komt lijkt het mij beter de weg
te volgen die Grunberg in zijn eerste stukje aanwijst: ‘Het
lompenproletariaat is middenklasse geworden.’ Dit betekent dat het
streven van het socialisme - allemaal gelijk – zich heeft
gerealiseerd en samengekomen is met de idee van het liberalisme –
allemaal vrij. In feite zijn we in het Westen meer of minder
sociaalliberalen geworden, wat zeggen wil dat we allemaal denken en
doen binnen het kader van de (neo)liberale ideologie. Wat houdt die
ideologie in? Kort geformuleerd: de waarde en de waardigheid van het
individu wordt bepaald door wat het doet, niet door wat het
is. Niet de afkomst of de identiteit op welk vlak dan ook
bepaalt de sociale waarde en waardigheid van het individu, maar de
mate waarin het zijn vermogens heeft ontwikkeld en omgezet in
sociaal nuttige zaken. Daarbij wordt er stilzwijgend van uitgegaan
dat die vermogens en de mogelijkheid tot ontwikkeling ervan
gelijkelijk verdeeld zijn. Dat dit niet het geval is hoef ik hier
niet nader te duiden. Zowel de vermogens als de ontwikkeling ervan
zijn ongelijk verdeeld. Gelijkheid van kansen bestaat niet, ten
hoogste gelijkheid voor de wet en dit ook alleen in
formeel-juridische zin. In de praktijk zijn er nog vele voorbeelden
van een of andere vorm van klassenjustitie.
Is het sociale
onbehagen dat momenteel tot populistische stromingen
[1]
in de politiek leidt dan te verklaren vanuit de discrepantie tussen
de neoliberale ideologie en de sociale werkelijkheid van alledag? Ik
denk van niet en wel om de simpele reden, dat deze discrepantie al
eeuwen in het Westen aanwezig is en tot veel sociale strijd heeft
geleid, die meer gelijkheid heeft gebracht, maar die niet heeft
geleid tot het postmoderne onbehagen van onze tijd. Ook is het
populisme niet zondermeer te vergelijken met het fascisme van de
vorige eeuw, zoals menig politiek analist doet. Weliswaar zou je het
populisme een lightversie van het fascisme kunnen noemen, omdat
beide hun heil zoeken in een vijandbeeld van de ander. Maar
het verschil tussen beide is dat de fascist er echt in gelooft dat
het heil in het verleden ligt, terwijl de populist wel nostalgische
gevoelens heeft naar het verleden, maar niet gelooft dat het heil
daar gevonden kan worden. Hij/zij is teveel verwend door de
gadgets van de moderne tijd om terug te willen in een tijd van
hiërarchie en autoriteit, van soberheid en plichtsbetrachting. Ik
denk dat we dieper moeten graven om dit populistische onbehagen te
begrijpen, en wel door de liberale ideologie tegen het licht te
houden. Uiteindelijk is het deze ideologie die onze mentaliteit
diepgaand heeft bepaald en de westerse beschaving doorslaggevend
heeft gevormd.
Liberalisme
Om de kern van de
liberale ideologie te kunnen definiëren, moeten we bijna vierhonderd
jaar terug naar een denker van eigen bodem die deze ideologie
voor het eerst heeft geformuleerd, zonder ooit die term te hebben
gebruikt: Spinoza.[2]
In de Ethica schrijft Spinoza dat de wil van de mens gericht
wordt door één blinde drift, die hij het conatus essendi
noemt, wat wij nu de drift tot zelfhandhaving zouden noemen. Al ons
doen en laten komt voort uit en wordt gericht door deze drift die
ons door de natuur (en bij Spinoza wil dat zeggen: door God zelf)
gegeven is. Zelfhandhaving en alles wat deze drift ten voordele
strekt, is een natuurrecht, dat dan ook de basis vormt van ons
handelen. Om onszelf zo goed mogelijk te handhaven – en wijsheid en
geluk bestaan bij Spinoza hierin - is het van belang de natuurlijke
orde en wetmatigheid in acht te nemen. Deze orde wordt bepaald door
de causaliteit, of meer specifiek: door de werkoorzakelijkheid, wat
zeggen wil dat de natuur geen doelen stelt maar slechts gedreven
wordt door één blinde kracht: zelfhandhaving. Zowel de materiële als
de mentale werkelijkheid wordt door de blinde natuurkracht van het conatus werkoorzakelijk bepaald. Redelijk en zedelijk is dan ook
wat overeenkomstig deze natuurkracht werkt; het kwaad schuilt in het
tegenwerken van deze kracht.
In Staatkundig
vertoog schrijft Spinoza: ‘Onder het recht van de natuur versta
ik dus de natuurwetten zelf of de regels volgens welke alles
geschiedt, d.w.z. de natuurmacht zelf. En daarom strekt het
natuurlijk recht van geheel de natuur en dus van het individu zich
even ver uit als zijn macht. De implicatie is dat wat ieder mens ook
krachtens de wetten van zijn natuur doet, hij dat met het hoogste
recht doet van de natuur en dat hij ook zoveel recht op de natuur
heeft als zijn macht waard is.’ ( S.V.,II, 4) Met andere
woorden, naarmate de mens handelt volgens de wetten van de (en dus
zijn) natuur heeft hij recht op of macht over de (en dus zijn)
natuur. Dit recht en deze macht verwerft hij door kennis te nemen
van de natuurlijke orde waar zijn vrijheid dan ook op gegrond is. De
macht van de wijze mens (en dat is de burgerlijke, liberale
elite die in Spinoza’s tijd door de regenten werd gevormd) is
gebaseerd op de kennis van de natuurlijke orde (wetenschap en
techniek) en op het recht of de vrijheid deze
(economische) macht te gebruiken om een burgerlijke staat te vormen.
Na de orangistische coup van 1672, waarbij het ‘vulgus’ zich keerde
tegen de regenten (i.c. de gebroeders De Witt), zag Spinoza in dat
de massa niet door de rede, maar door wat hij noemde de aandoeningen
(affecti) wordt gedreven. Hij schrijft: ‘De menigte wil door
één geest geleid worden, namelijk óf in een gemeenschappelijke hoop
of vrees, óf uit verlangen een gemeenschappelijke schade te wreken.’
Met andere woorden, de massa laat zich niet zozeer leiden door de
rede ofwel door de kennis van de natuurlijke orde, maar door
emoties, dat wil zeggen door de gevoelsbanden met de gemeenschap -
we zouden nu zeggen: door de sociale identiteit. Ook toen al stond
blijkbaar de mentaliteit van de liberale elite tegenover de
identiteit van de massa.
Mentaliteit vs.
identiteit
Naar mijn mening
ligt in de tegenstelling van de mentaliteit van een liberale elite
en de identiteit van de sociale massa de kern van de liberale
ideologie én de kiem van het structurele onbehagen in een
samenleving die door deze ideologie gedomineerd wordt. Om dat aan te
tonen is het nodig nader in te gaan op het verschil tussen
mentaliteit en identiteit. Wat onder de liberale mentaliteit
verstaan moet worden heb ik boven met de woorden van Spinoza
aangegeven. Centraal in deze mentaliteit staat de rede die niet
gevoed wordt door emoties, maar door kennis van de natuurlijke orde
waarin de wijze (i.c. de liberale) mens zijn vrijheid en geluk
vindt. Anders is het gesteld met de identiteit. Die wordt gevormd en
gevoed door de gemeenschapsbanden die door de eeuwen heen gevormd
zijn op grond van ‘bloed en bodem’ en een gemeenschappelijk
vijandbeeld, namelijk dat van de vreemde of vijandige ander. Om het
kort weer te geven zou je kunnen zeggen dat de liberale mentaliteit
van de elite gevormd wordt door het vijandbeeld van de vreemde
natuur en de sociale identiteit van de massa gevormd wordt door
het vijandbeeld van de vreemde ander. De liberale elite gaat
de strijd aan met de (en zijn) natuur door deze te objectiveren en
te manipuleren middels wetenschappelijke en technische kennis en
vaardigheden. Daarmee verwerft deze elite rijkdom die hem van nature
toekomt. Omdat zijn tegenstrever (de en zijn natuur) nooit te
overwinnen valt en het streven zelf ‘blind’ of doelloos is, heeft
het verwerven van rijkdom geen grenzen. Dit grenzeloos verwerven van
rijkdom en welvaart, dat dus voortkomt uit het vijandbeeld van de
vreemde natuur, is de grondslag van het kapitalisme. De liberale
ideologie is kortom het mentale referentiekader van het kapitalisme,
en de vrijheid van deze ideologie is het economische recht van het
zelfbelang. Om zich grenzeloos te kunnen verrijken is het
noodzakelijk dat de natuur als een mechanisme werkt, wat zeggen wil
dat ze wordt aangedreven door een blinde kracht zonder zelf
doelgericht naar iets te streven. Maar niet alleen de externe
natuur, ook de natuur van de massa (het ‘vulgus’ van Spinoza of het
‘lompenproletariaat’ van Grunberg) moet worden gedefinieerd in
termen van een mechanistisch wereldbeeld. Net zoals de natuur wordt
de massa aangedreven door blinde krachten zonder zelf redelijke
doelen te kunnen stellen. ‘Bloed en bodem’- banden, etno-religieuze
eenheidsverlangens en het vijandbeeld van de vreemde ander - het
zijn allemaal aandoeningen, dus blinde driften die de massa
beheersen. De enige die redelijke doelen kan stellen en de natuur
gebruikt om die doelen te realiseren, is de wijze mens of de
liberale elite. Daarin bestaat zijn vrijheid - een vrijheid die,
zoals we gezien hebben, voortvloeit uit een natuurrecht en de macht
vormt op grond van de kennis van de natuurlijke wetmatigheid.
Wetenschap, technologie en het kapitalistische productieproces in
een vrije markt zijn de vormen waar de kennis en de macht van de
liberale elite zich in uitdrukken.
Samengevat komt de
tegenstelling tussen de mentaliteit van de liberale elite en de
identiteit van de sociale massa op het volgende neer:
-
De elite heeft haar eigen bewegingsbeginsel in het conatus of de
zelfhandhaving waar zijn recht op vrijheid gebaseerd is, terwijl de
massa gedreven wordt door aandoeningen die van buitenaf, namelijk
door de gemeenschap, bepaald worden.
-
De elite strijdt tegen de natuur en vormt daarmee het vijandbeeld
van de vreemde natuur. De massa strijdt tegen vijandelijke
groeperingen en heeft daarmee het vijandbeeld van de vreemde ander.
In hun eigen vijandbeelden vinden zij hun mentaliteit
respectievelijk identiteit.
-
Om de natuur en de massa te kunnen beheersen moeten zij door de
elite als een mechanisme gedefinieerd kunnen worden dat onderworpen
is aan de ‘ijzeren noodzaak’ van de causaliteit. Het doel van dit
mechanistische denken is ‘de leniging van de noden’ of de
zelfverrijking van de elite waar het kapitalisme op gebaseerd is.
-
Er moet een strenge scheiding aangehouden worden tussen geloof (de
kerk) en kennis (de wetenschap), tussen massa en elite, en vooral
tussen natuur en cultuur. Alleen dan zijn de natuur en de massa te
objectiveren en te manipuleren binnen het kader van een
mechanistisch wereldbeeld.
De sociale strijd
Vanaf het begin
heeft het liberalisme zijn eigen vijanden gegenereerd, en wel vanuit
het ‘grauw’ (een term van Spinoza zelf) dat door de elite als een
massa wordt behandeld. Al eerder verwees ik naar de orangistische
coup tegen regenten zoals de gebroeders De Witt (1672). Het
historisch merkwaardige feit dat de eerste republiek met een
liberaal-democratisch signatuur (De Republiek van de Zeven
Provinciën) politiek geleid werd door de burgerlijke elite van
regenten, maar militair aangevoerd werd door de prins van Oranje als
stadhouder (een titel die hem oorspronkelijk door de koning van
Spanje was gegeven), geeft de tweestrijd tussen de liberale elite en
de sociale massa goed weer. Omdat de adel net zoals de massa door de
identiteit van het vijandbeeld van de vreemde ander wordt beheerst,
heeft de massa door alle eeuwen van sociale strijd zich zelden tegen
de aristocratie, maar altijd tegen de liberale elite gekeerd.
Sociaaleconomisch echter is de massa veelal afhankelijk geweest van
deze elite, want zoals Bertold Brecht schreef: ‘Erst kommt das
Fressen, dann die Moral.’ Of wat Bill Clinton uitriep: ’It’s the
economy, stupid!’
Samenwerking tussen beide groeperingen was steeds mogelijk en
noodzakelijk, doordat ze in sociaal opzicht afhankelijk van elkaar
waren en hun respectievelijke vijandbeelden complementair zijn.
Immers, de elite beschouwt de massa als onderdeel van de natuur dat
als zodanig onderworpen is aan de natuurlijke wetmatigheid en dus
onder het vijandbeeld van de vreemde natuur valt. De massa
daarentegen ‘voelt’ de elite ‘aan’ als een vreemde en vijandige
ander die past in haar vijandbeeld van de vreemde ander. In dit
sociale spanningsveld van complementaire vijandbeelden is in
het Westen door de eeuwen heen en tot nu toe de sociale strijd
geleverd met als inzet gelijkheid en vrijheid voor alle mensen. In
het kader van dit artikel ga ik niet in op alle politieke en sociale
stromingen die zich in deze strijd gevormd hebben. Vooral vanaf de
negentiende eeuw is deze strijd intensief gevoerd door socialisten,
communisten en anarchisten aan de linkerkant; nationalisten,
fascisten en religieuze terroristen of ‘occidentalisten’[3] aan de rechterkant. Naarmate de massa door
deze sociale strijd meer vrijheid (wat politiek vooral wil zeggen:
meer rechten) en gelijkheid voor de wet en van kansen krijgt, wordt
het voor de liberale elite steeds moeilijker de massa in
objectiverende en mechanistische termen te kunnen beheersen. Aan de
andere kant is het voor een massa die meer en meer
geïndividualiseerd en gelijkgeschakeld wordt, d.w.z. steeds meer
liberaal gaat denken en doen, moeilijk, zo niet onmogelijk zijn
vijandbeeld van de vreemde ander met de daarbij horende
identiteitsvormen te handhaven. Alle zekerheden van de
vanzelfsprekende banden die deze vormen gaven (de standen, de
klassen, de zuilen, de etnische en religieuze groeperingen, et
cetera), verdwijnen en daarvoor in de plaats komt het individu
steeds nader en naakter tot zichzelf te staan. Want als we allemaal
hetzelfde zijn, komt de vraag op wie we zelf zijn.
Existentiële
vrijheid
Fukuyama had het ons aan het einde van de twintigste eeuw zozeer
beloofd: de liberale democratie had het ideologische geschil
beslecht. Al haar tegenstanders heeft ze in de loop der eeuwen
hardhandig aangetoond dat er maar één levensvatbare
wereldbeschouwing is: het democratische liberalisme en het
kapitalisme van de vrije markt.[4]
Maar in plaats van een samenleving waarin een triomfalistische
stemming heerst, leven we momenteel in een maatschappij waar niet
alleen op sociaaleconomisch, maar vooral ook op sociaal-cultureel
vlak een zware malaisesfeer hangt. De klassiek sociale strijd tussen
links en rechts, tussen gelijkheid en vrijheid, is opgeheven in een
neoliberale ideologie waarin, zoals ik al eerder schreef, iemand
wordt gewaardeerd om wat hij doet en niet om wat hij is;
wat zijn mentaliteit en niet wat zijn identiteit is. In de
negentiende eeuw had Alexis de Tocqueville in zijn boek over de
democratie in Amerika
[5] al voorzien dat als gelijkheid voor de wet
en van kansen is bereikt, het streven naar nog meer gelijkheid
alleen op het economische vlak gerealiseerd kan worden. En die
gelijkheid kan alleen maar worden gerealiseerd door een geweldig
bevoogdende macht waarmee de vrijheid in en door de gelijkheid ten
onder gaat. Nu weten wij dat de communistische staat zo’n
bevoogdende macht is geweest, waarin de individuele vrijheid aan de
sociale gelijkheid ten onder is gegaan. En ook weten wij waartoe dat
heeft geleid en is die richting voor ons dus (voorlopig?)
afgesloten. Maar De Tocqueville kon niet vermoeden waar meer
gelijkheid wel toe leidt binnen een liberale democratie. Met het
wegvallen van alle vormen van identiteit en de gelijkschakeling van
de mentaliteit waarin alleen de eigen (‘natuurlijke’) vermogens van
waarde zijn, vervallen de (onder)scheidingen tussen elite en massa,
cultuur en natuur, geest en materie, waardoor het mechanistische
wereldbeeld van de liberale elite niet meer werkt. In plaats van
dat één groepering (de elite) de doelen stelt en de rest (de massa)
meer of minder lijdzaam volgt, gaat nu alles en iedereen op elkaar
inwerken vanuit de gedachte dat iedereen gelijk en vrij tegenover
elkaar staat. Daarmee verdwijnen de gezagsverhoudingen achter de
coulissen van de virtuele machtscentra middels de algoritmes van de
sociale media. Wat daarbij op mentaal gebied steeds meer naar voren
treedt is de existentiële keerzijde van de vrijheid, namelijk de
angst. Wanneer zekerheden wegvallen, gezagsverhoudingen verdwijnen
en zelfs het klimaat veranderlijk wordt, neemt het onbehagen van het
angstgevoel toe. Waren de kwaliteiten vrijheid en gelijkheid
voorheen van politieke en sociaaleconomische aard, momenteel worden
zij steeds meer van existentiële aard. Dat wil zeggen dat deze
kwaliteiten niet meer te objectiveren zijn in de vorm van status,
macht en/of bezit, maar eigen zijn aan het individuele bestaan en
eerder schuld en verantwoordelijkheid oproepen dan geluk en
voorspoed.
Dat de
sociaalliberale utopie van ‘geen gezeik, allemaal rijk’ eens zou
kunnen omslaan in een dystopie van ‘eigen schuld, dikke bult’,
zullen de verlichte vooruitgangsdenkers nooit voorzien hebben. De
vraag is wat wij ermee aan moeten. Het antwoord ligt mijns inziens
in de vorming van een andere mentaliteit die zich weliswaar langzaam
aan het ontwikkelen, maar nog lang niet levensvatbaar is. Die
mentaliteit zal in ieder geval moeten afrekenen met de neoliberale
vrijheidsgedachte dat de natuur en wijzelf gedreven worden door
blinde krachten die wij naar believen kunnen manipuleren om onszelf
daarmee te verrijken. Alleen al de desastreuze klimaatveranderingen
die op ons afkomen dwingen ons deze vorm van vrijheid op te heffen
in een hogere vorm van vrijheid, namelijk de existentiële vrijheid.
Ook zal onze kwantitatieve en objectiverende benadering van de
werkelijkheid en ons eigen leven moeten omgebogen worden in een meer
kwalitatieve en verantwoorde benadering. In een volgend artikel zal
ik proberen nader in te gaan op deze noodzakelijke mentale omslag.
Noten
[1]
Onder populisme verstaat Van Dale de politieke stroming die
een sterke en directe band tussen leiders en volk voorstaat en die
in de praktijk de weg opent voor eenhoofdig, charismatisch
leiderschap waarbij overheidsbureaucratie en partijorganisatie
buitenspel gezet worden.
[2]
Op een andere plaats ben ik uitvoeriger ingegaan op de oorsprong van
het liberale gedachtengoed. Daarin toon ik o.a. aan dat de liberale
mentaliteit voortgekomen is uit de strijd van de Hollandse boeren
met het water, het land en het klimaat; kortom, de strijd met de
natuur. Zonder tussenkomst van feodale machten hebben deze boeren
een eigen samenleving opgebouwd op basis van democratische
samenwerking en vrije onderneming; het zogeheten poldermodel. Wie
daar meer over wil lezen verwijs ik naar mijn boek: Het kwetsbare
vermogen. Een verkenning naar het zelf van de mens, te
verkrijgen via www.bol.com.
[3]
Ian Buruma en Avishai Margalit, Occidentalism. The West and the
eyes of its ennemies.
[4]
Francis Fukuyama, Het einde van de geschiedenis en de laatste
mens.
[5] Alexis
de Tocqueville, Over de democratie in Amerika (1834, 1840).
|