De malaise in de
liberale utopie (3)
‘De verweesde samenleving is in zekere zin een volwassen samenleving
die enige desoriëntatie accepteert als de prijs die betaald moet
worden voor individuele keuzevrijheid.’
(Uit: ‘De
volwassen samenleving’, Elsevier, december 2002)
In twee
voorgaande artikelen heb ik geprobeerd aan te tonen dat het
populistische onbehagen een vrucht is van de liberale ideologie zelf
(deel 1), en dat dit onbehagen gevoed wordt door meerdere concrete
sociale factoren (deel 2).[1]
Vele politieke commentatoren hebben met mij deze factoren nader
benoemd: de bancaire crisis van 2008, de globalisering en de grote
instroom van migranten, de klimaatveranderingen, de sociale media,
et cetera. Je zou deze factoren de objectieve kant van het sociale
onbehagen kunnen noemen. Maar omdat dit onbehagen in eerste
instantie een gevoelskwestie is, wil ik in dit laatste artikel over
dit onderwerp de subjectieve kant van de zaak belichten. Opvallend
in alle commentaren is namelijk dat deze kant niet of nauwelijks
belicht wordt, terwijl de feministische slogan dat het persoonlijke
politiek is toch al decennialang van kracht is. Ook kunnen we
constateren dat dit onbehagen niet de gehele bevolking betreft, maar
een specifiek deel ervan, namelijk wat wel de ‘boze blanke man’
genoemd wordt. Tegenwoordig mag dit ook niet meer gezegd worden,
want het zou andere groeperingen kunnen discrimineren. Men spreekt
nu van ‘de withete Nederlander’.
What’s in a
name!
Identiteit
De recente verkiezingen van de Tweede Kamer stonden vooral in het
teken van de zogenaamde Nederlandse identiteit. Er is heel wat
gezegd en geschreven over deze identiteit, maar ik moet zeggen dat
ik bij dat alles weinig inhoudelijks daarover heb gelezen of
gehoord. Als er al iets inhoudelijks over de identiteit werd gezegd,
dan bleef dat steken in algemeenheden zoals waarden en normen,
tradities en gedrag e.d. Maar die kenmerken horen niet zozeer bij
een identiteit als wel bij een mentaliteit. Zie daarover mijn
artikel ‘Identiteit versus mentaliteit’. Daarin schreef ik
dat een identiteit wordt gevormd door de kenmerken die je van huis
uit hebt meegekregen, zoals het geslacht, het ras, de streek, de
(moeder)taal, het geloof e.d. Daar behoort de nationaliteit niet
bij, zeker niet in het Westen met zijn liberaal-democratische
staatsvorm. Want de kernwaarde van die staatsvorm is juist dat we
allen principieel gelijk zijn voor de wet (Art. 1 van de Grondwet:
Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen
gelijk behandeld.). Identiteitswaarden zoals geslacht, ras,
huidskleur, geloof, politieke gezindheid en/of levensovertuiging
mogen dus geen staatsrechtelijke betekenis hebben. Als we onze
democratische rechtsstaat serieus nemen en niet willen vervallen in
een populistische aantijging dat die staat een nepstaat zou zijn,
dan moeten we vaststellen dat er geen Nederlandse identiteit
bestaat. Daar is onze samenleving niet alleen te multicultureel
en te pluralistisch voor, maar een dergelijke identiteit zou ook
indruisen tegen de grondwet zelf. Ten hoogste kunnen we spreken van
een Nederlandse mentaliteit. Het verschil tussen beide is dat een
identiteit gaat over de vraag ‘Wie ben je?’, terwijl een mentaliteit
gaat over de vraag ‘Wat doe je?’. Wie je bent is een persoonlijke
kwestie die vooral samenhangt met je familiale footprint die
tot de privésfeer behoort. Wat je doet daarentegen heeft te
maken met je sociale gedrag en de normen en waarden die daaraan ten
grondslag liggen. Misschien op GroenLinks en de Partij voor
de Dieren na is er echter geen politieke stroming meer die zou
durven beweren dat die ene Nederlandse identiteit niet bestaat. Hoe
is het zover gekomen dat de identiteitskwestie zo hoog op de
politieke agenda is komen te staan, terwijl die vraag niet alleen
buiten de democratische rechtsorde van onze staatsvorm valt, maar
die zelfs ernstig kan ondermijnen? Om dat te begrijpen moeten we
kijken naar de betekenis en de gevoelswaarde die het begrip
identiteit heeft voor de individuele mens.
Culturalisme
Pim Fortuyn heeft in De verweesde samenleving daar zinnige
dingen over geschreven. Volgens Fortuyn heeft het bestaande
onbehagen in de samenleving alles te maken met, wat hij noemt, het
verweesd zijn. Hij schrijft: ‘Wij leven in een tijd zonder richting,
zonder ideologieën, zonder aansprekende ideeën, zonder vaders en
moeders, kortom in een samenleving van wezen.’ Het gevaar van een
dergelijke samenleving ligt volgens Fortuyn erin dat de ruimte die
de vrijheid het individu geeft om kan slaan in een leegte. Ruimte en
leegte waren voor Fortuyn hetzelfde, maar de eerste is positief en
vol belofte, de tweede daarentegen negatief en vervuld van angst en
dood. Op het moment dat er geen elite meer is die richting kan geven
aan de samenleving en iedereen overal vraagtekens plaatst, neemt het
verweesd zijn van de samenleving toe en daarmee de leegte, die tot
onbehagen leiden. Om het tij te keren pleitte Fortuyn voor een
‘bezield verband’. Dat verband kan volgens hem alleen bestaan als er
een collectief vijandbeeld gevormd wordt, dat ervoor moet zorgen dat
goed en kwaad duidelijk onderscheiden kunnen worden. Bij Fortuyn
kreeg de islam de rol van vijandbeeld toebedeeld en daar bijna alle
migrantengroeperingen islamitisch zijn, werden zij de zondebokken
die de verweesde samenleving een nieuw sociaal verband moesten
geven. Met deze stellingname kwam Fortuyn terecht in het
bedenkelijke vaarwater van het culturalisme, een stroming die
een nieuwe vorm van racisme genoemd kan worden. Met het culturalisme
worden mensen niet langer geclassificeerd in de biologische termen
van ras of geslacht, maar in culturele termen zoals geloof, taal,
levensovertuiging en/of politieke gezindheid. De cultuur waartoe je
behoort zou je eigen essentie uitmaken, ze bepaalt je individuele en
collectieve identiteit en daarmee tevens je plaats in de
maatschappij. In De Groene Amsterdammer van 6 maart 2017
schrijft Ewald Engelen: ‘Redacties zijn bolwerken van culturalisme
geworden. Het levert verkiezingsdebatten op waarin lijsttrekkers
zich moeten buigen over de stelling dat Nederland zijn cultuur
onvoldoende heeft beschermd. Welk beneveld brein verzint zoiets? De
kijkers willen het horen, wordt gezegd. Maar die kijker is het
product van een dieet van twintig jaar geculturaliseerde kul. Zo
houdt iedereen elkaar gevangen op het speelveld dat Wilders heeft
afgekrijt.’ En niet alleen redacties, alle politieke en
maatschappelijke stromingen die de identiteitskwestie stellen zijn
terechtgekomen in het vaarwater van het culturalisme. Zij definiëren
de identiteit in termen van cultuur die tot de essentie van het
individu zou behoren en samenvalt met de nationale staat.
Victimitude
Wanneer we echter de term culturalisme loskoppelen van de eng
nationalistische context die het heeft gekregen, en het in het
bredere kader van de westerse cultuur plaatsen, krijgen we een heel
andere invulling van dit begrip. In dit bredere kader heeft
culturalisme de betekenis dat de westerse beschaving onder invloed
van links-progressieve stromingen, die naar gelijkwaardigheid
streven, allerlei minderheidsgroeperingen heeft gevormd: vrouwen,
zwarten, homo’s, migranten, gehandicapten, et cetera. Deze
groeperingen mogen positief gediscrimineerd worden, omdat zij
slachtoffers zijn van de dominante (liberale) cultuur. In hun
emancipatoire strijd om gelijkberechtiging en met steun van de
overheid hebben de leden van deze groeperingen zich meer en meer
geïdentificeerd met hun slachtofferschap en zo een vorm van
victimitude ontwikkeld.[2]
Dit heeft deze groeperingen een sociale identiteit gegeven die
essentialistische trekken is gaan krijgen: men vereenzelvigt zich
met de groep waartoe men behoort, en het geeft een duidelijke
tegenspeler of zelfs vijand die het gedrag richting kan geven. Leden
van deze groeperingen voelen zich weliswaar slachtoffer van het
blanke, liberale machosysteem, maar zeker niet verweesd. Hun rechten
worden positief bejegend door de overheid, zodat hun vrijheid niet
tot het negatieve van de leegte maar tot het positieve van de ruimte
leidt, om in termen van Fortuyn te spreken. Zij herkennen zich niet
in de verweesde samenleving en voelen dan ook geen sociaal
onbehagen. Bij de inauguratie van Donald Trump waren de leden van
deze groeperingen dan ook massaal aanwezig om te protesteren tegen
deze nieuwe president, die de woede van ‘het volk’ een stem zou gaan
geven. Dat volk bestaat dan vooral uit de verweesde ‘boze blanke
man’ die zich achtergesteld voelt en geen culturele identiteit
heeft. Voorheen had deze man, als lid van de arbeidersklasse, wel
een identiteit met een duidelijke tegenspeler: de kapitalist of de
liberale elite. Maar die identiteit is hem door de neoliberale
ideologie ontnomen: Kok, Blair en Clinton hebben destijds de
‘ideologische veren’ van de sociaaldemocratie afgeschud en zijn een
sociaal-liberale koers gaan varen. De boze blanke man is opgenomen
in de middenklasse van flexwerkers en zzp’ers die hun eigen broek
moeten zien op te houden. Dat hij zich helemaal niet thuis voelt in
deze ideologie en in sociaal-economische zin in een onzekere positie
is terechtgekomen, is iets waar tot voor kort niemand zich om heeft
bekommerd. Totdat de sociale media en de populistische stromingen in
de politiek hem een stem gaven en hij daarmee een belangrijke factor
werd in het politieke spectrum. Zolang de boze blanke man zich
achtergesteld voelt ten opzichte van alle andere groeperingen,
inclusief de liberale elite, zal hij zijn ongenoegen op luide toon
verkondigen. Daarbij wordt hij bediend door de politieke elite met
populistische trekken, die naarstig op zoek is naar een nationale
identiteit om zich daarmee te legaliseren. Dat die identiteit een
sociaal fantoom is met racistische trekjes, is iets wat deze elite
nog moet ontdekken. Hopelijk doet zij dat op tijd, zodat we niet
terechtkomen in het populisme à la Poetin of Trump. De recente
verkiezingen geven ons de hoop dat er een zekere wending is te
constateren naar een wat nuchtere kijk van de kiezers op het
politieke strijdtoneel. Te hopen is dat het culturalisme in al zijn
uitingsvormen aan de kaak wordt gesteld en we als ‘een volwassen
samenleving’ de rechten en vrijheden beschermen die ten grondslag
liggen aan onze democratische rechtsstaat.
Noten
[1]
Deel
1 in: De Vrijdenker, nr. 9, november 2016; deel 2 in: De
vrijdenker, nr. 2, maart 2017.
[2]
Victimitude is
gevormd naar analogie van negritude: het denken, het
identiteitsgevoel en de aard van de zwarte mens (Van Dale).
Ofwel: het slachtofferschap van de zwarte mens in een blanke wereld.
|