Over de dubbele binding in de open samenleving
Ik herken twee fundamentele gerichtheden die vermoedelijk typerend zijn voor al wat leeft: we willen deel uitmaken van grotere gehelen en tegelijk streven we naar onafhankelijkheid. Gelijkheid en verschil dus. (Paul Verhaege, Identiteit, p. 19-20)
In De Vrijdenker zijn er twee artikelen van mijn hand verschenen waarin geschreven wordt over de paradoxale implicaties van het verschijnsel vrijheid. (Zie: ‘De paradox van de vrijheid’, december 2014, en ‘Zonder paradox geen vrijheid’, februari 2015.) In die artikelen heb ik trachten aan te tonen, dat wat wij onder vrijheid verstaan een materiële basis heeft. Vrijheid is in mijn optiek dan ook geen ideologisch begrip waar men vrijblijvend wel of niet in kan geloven. Nee, vrijheid vindt zijn oorsprong in de materiële structurering die naar mijn mening van bipolaire aard is. Dit houdt kort samengevat in dat iedere binding van positieve aard is, die echter tegelijk een tegenkracht oproept van negatieve aard, die er voor zorgt dat van een versmelting nooit sprake kan zijn. In genoemde stukken heb ik twee atoommodellen aangehaald waarin deze bipolaire krachtenstructuur aanschouwelijk gemaakt wordt, namelijk het model van Hideki Yukawa en dat van A.B.P. Uiterwijk Winkel. Het spanningsveld tussen deze twee tegengestelde polen genereert een stralingsveld dat ik bewustzijn heb genoemd. Het bewustzijn is daardoor een functie van de bipolaire structuur van de materie, en met die functie hebben materiële systemen de vrijheid keuzen te maken. (Het zogenoemde onzekerheidsprincipe van Heisenberg is op atomair niveau de uitdrukking van die vrijheid.) Op elk niveau van materiële systemen of organismen is deze bipolaire structuur aanwezig, waarbij de factor vrijheid zich uit in de paradoxale eenheid van hechting en onthechting – de fundamentele gerichtheden waarover Verhaege schrijft, en die ook als double bind bekend staat. Het primaat van deze fundamentele gerichtheden ligt bij de positief geladen hechting, terwijl de negatief geladen onthechting weliswaar secundair maar wel noodzakelijk is, wil het systeem niet imploderen. Ik geef toe dat de twee artikelen vrij abstract en qua theorie
speculatief zijn en dat ze om die reden misschien weinig
toegankelijk zijn. Onderstaand wil ik proberen deze theorie toe te
passen op een meer concrete en praktische zaak als de democratie.
Daarvoor gebruik ik twee artikelen van Floris van den Berg die hij
in De Vrijdenker van februari 2015 heeft gepubliceerd. Populistische vs. liberale
democratie De eerste vorm van democratie wordt wel de populistische of volksdemocratie genoemd, de tweede vorm staat bekend onder de naam liberale democratie. In de dagelijkse praktijk van de politiek worden deze twee vormen van democratie vreedzaam naast elkaar gebruikt zonder dat ze tot lastige tegenstellingen leiden. Maar op het moment dat er een polariserende werking in de politieke arena ontstaat, blijkt dat die twee vormen tegenover elkaar komen te staan en men gedwongen wordt een keuze te maken tussen beide. Die polarisatie treedt op wanneer er bijvoorbeeld een mogelijke meerderheid zou besluiten om bepaalde liberale rechten van het individu af te schaffen. Minister Donner zei in 2006: ’Als twee derde van alle Nederlanders de sharia wil, dan kan dat. Lees de grondwet er maar op na.’ En Donner heeft daarin gelijk, juist vanuit het basale recht van gelijkheid voor de wet. Maar Van den Berg (en met hem vele anderen) is het daar principieel niet mee eens, en stelt: ‘De rechten van het individu zijn primair en kunnen niet door democratische meerderheidsbesluiten worden aangetast of afgeschaft.’ Om het primaat van de individuele rechten op de collectieve rechten van de meerderheid te rechtvaardigen, haalt Van den Berg de ethiek erbij met de bedoeling haar als scheidsrechter in deze aan te stellen. Maar welk ethisch systeem je er ook bij haalt, ieder systeem zal het primaat bij het collectief en niet bij het individu leggen. En dit om de eenvoudige reden dat morele principes uitdrukking geven aan de normatieve uitgangspunten voor een samenleven van mensen, dus voor een collectief waarvan individuen deel uit maken. Alleen door te stellen dat je een moraal hebt waarin het individu centraal staat en dat die moraal superieur is aan alle andere vormen van moraal, kun je een schijnbare rechtvaardiging poneren van het primaat van de individuele rechten. Iets dergelijks doet Van den Berg door zijn theorie van het universeel subjectivisme als zodanig aan te prijzen. Deze theorie is een nominale variant op het utilisme, waar het normatieve uitgangspunt van kracht is dat er zo min mogelijk slachtoffers moeten worden gemaakt. Maar ook hier geldt dat een meerderheid vóór gaat aan een minderheid of het individu. Want als een meerderheid zich geschokt voelt door bijvoorbeeld de praktijk van pedofielen, dan worden zij in het verdomhoekje geplaatst en zelfs gevangen gezet, ook al maakt dat van hen slachtoffers wat voorkomen zou kunnen worden. (Vergelijk de moraal van de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw maar met die van heden ten dage, dan wordt al snel duidelijk wat ik bedoel!) Evenals bij alle andere materiële systemen geldt hier de algemene regel dat het primaat ligt bij de positieve binding (in dit geval de consensus van de meerderheid of het gelijk) en dat de tegenkracht (in dit geval de rechten van het individu of het verschil) daar secundair aan is. Mocht dus in onze samenleving een grote meerderheid er vóór zijn dat de sharia ingevoerd wordt, dan zou dat ook moeten gebeuren. En dit juist als wij ons democraten willen noemen, wat zeggen wil dat we zowel in politieke als in ethische zin ons willen houden aan het primaat van de positieve binding of de consensus die door een meerderheid gevormd wordt.
Cordon sanitaire Daarmee geeft hij zelf aan dat consensus blijkbaar het primaat heeft in de samenleving. Maar in zijn artikel ‘Bijles in de hogere wiskunde van de vrijheid van expressie’ lezen we: ‘Deze (linkse) politiek correcte houding is als een cordon sanitaire rondom de radicale moslims. Het is taboe om te wijzen op de rol van de islam als bron van ellende. In plaats van het op te nemen voor de vrijheid, kiezen zij [de linkse politici, FT] ervoor een lans te breken voor onvrijheid, voor de islam.’ Blijkbaar is die consensus met betrekking tot de basisprincipes van de liberale democratie tussen links en rechts toch niet zo heel groot. Als het erom gaat hoe wij democraten ons moeten verhouden tot de moslimgemeenschap binnen onze grenzen, dan blijkt al snel dat rechtse burgers zich anders opstellen dan linkse burgers. Rechtse burgers (en dat geldt zowel voor de rechtse populisten als voor de rechtse elite) staan erop, dat de rechten van het individu onverkort en onbeperkt gehandhaafd worden. Zij achten deze rechten zo belangrijk dat ze deze te vuur en te zwaard verdedigen, waarbij ze de tegenstanders als een blok of collectief tegenover zich plaatsen. Dit doen ze om zelf een sterke identiteit te vormen, waardoor ze zich beter als een eenheid kunnen uiten. Hoe negatiever de tegenstander neergezet kan worden, des te positiever is het eigen standpunt. Gezien zijn uitlatingen naar de moslimgemeenschap, doet Van den Berg daar van harte aan mee. Zo schrijft hij: ‘Wie respect zegt te hebben voor de gevoelens van moslims, heeft respect voor terrorisme.’ Daarmee wekt Van den Berg de suggestie dat alle moslims vereenzelvigd kunnen worden met terroristen. De oorzaak van alle problemen ligt volgens hem in de islam. En wat te denken van de volgende uitspraak: ‘Ik denk echter dat het veel moslims ontbreekt aan voldoende moreel besef en ethische vorming om te kunnen begrijpen dat je moraal nooit op religie kan bouwen.’ Oftewel, de islamitische medeburger is niet te vertrouwen, omdat zijn geloof tot terroristische problemen leidt en zijn moraal inferieur is, want gebaseerd op een geloof. De open samenleving van de liberale democratie daarentegen leidt volgens Van den Berg ‘tot de meeste mogelijkheden tot ontplooiing en geluk van individuen en zo min mogelijk slachtoffers.’ Daarmee is het vijandbeeld van de moslim gevormd en met dit vijandbeeld de polarisatie van de samenleving. Zodra groeperingen tegenover elkaar komen te staan met een duidelijk vijandbeeld, is de open samenleving waar Van den Berg zo hartstochtelijk voor pleit, opgeheven. Terwijl hij zegt dat de individuele vrijheid van expressie tot de meeste mogelijkheden tot ontplooiing en geluk van individuen leidt, brengt deze vorm van vrijheid ons in de sociale praktijk van alledag tot een vijanddenken dat recht tegenover een open samenleving staat. Ook hier gaat het primaat van de consensus op: wanneer een meerderheid vóór het individuele recht van expressie is, moet een groepering die tot vijand gemaakt wordt daaronder lijden. En of die groepering nu moslims, vleeseters of de ‘linkse kerk’ is, dat doet er niet toe. Je mag ze stigmatiseren, je mag je eigen moraal superieur achten aan die van de ander, zelfs spreken over ‘een clash tussen de beschaving van de sociaal liberale open samenleving en de barbarij van de islam’. En om je politieke en sociale incorrectheid als een daad van burgerlijke moed te etaleren, zeg je erbij dat ‘het taboe is dergelijke opmerkingen te maken’. En natuurlijk krijgt de ‘linkse kerk’ een veeg uit de pan, want die schiet in de verdediging: ‘Nee, het is niet “de islam”, maar sommige “radicale moslims”, en radicalen heb je overal. Je mag niet de schuld geven aan de islam.’ Aldus Van den Berg in hetzelfde artikel.
Open samenleving Om een voorbeeld te geven hoe dat in de praktijk gebracht kan worden, wil ik graag het woord geven aan de islamkenner Maurice Blessing (Trouw, 28-12-15): ´Waarom perken wij de vrijheid van meningsuiting en vergadering selectief in. Waarom dwingen wij moslims impliciet ondergronds te gaan om kennis te kunnen nemen van alle aspecten van hun religieuze traditie? Het lijkt mij dat je elke gelegenheid moet aangrijpen de schaduwzijden van die traditie in het openbaar ter discussie te stellen. Willen we dat moslims het verhaal van de islam in Nederland in het verborgene construeren, of op basis van open discussie, kennis, kritische zin en wederzijdse nieuwsgierigheid? […] Sta open voor die elementen uit de sharia die de morele weeffouten binnen onze eigen liberale traditie kunnen herstellen. Zoals de klassieke shariaregels over eerlijke handel en transparante financiële producten, en het grote belang van sociale stabiliteit en verantwoordelijkheid.’ |