Intelligent ontwerp

 

In de discussie of er een intelligent ontwerp ten grondslag ligt aan levensprocessen staan wetenschappers met een religieuze achtergrond tegenover wetenschappers met een uitsluitend seculiere achtergrond. De eerste groep stelt dat er weliswaar evolutie plaatsvindt nadat er leven is ontstaan, maar de evolutie volgens het darwinistische mechanisme van variatie, selectie en replicatie is niet in staat het ontstaan van leven en de primaire levensvormen te verklaren. En zolang de wetenschap daar geen plausibel verhaal over heeft, gaat deze groep ervan uit dat een hogere macht daar op de een of andere wijze de hand in heeft. Zij noemen deze hogere macht de Intelligente Ontwerper of God. Het zijn niet de minsten die tot deze groep behoren. Onlangs heeft een groep van twintig religieuze wetenschappers hun verhaal verteld in Geleerd en Gelovig.

     De groep wetenschappers met een uitsluitend seculiere achtergrond stelt daarentegen dat het leven een vaste basis heeft in de materie. Deze wetenschappers achten de kennis over het ontstaan en de ontwikkeling van het leven voldoende om op grond daarvan te kunnen concluderen dat het leven zich uit de materie heeft gevormd. Niets wijst op een bovennatuurlijke levensvonk, zodat de hypothese van een bovennatuurlijke macht (God) overbodig is. Deze opvatting is gebaseerd op de huidige kennis van primitief leven dat zich vanuit zelfreplicerende moleculen tot rna- en later dna-moleculen ontwikkelde. Zelfreplicatie komt al voor bij kristalvormen, en in combinatie met variatie en selectie kan dit tot complexere en stabielere configuraties leiden. En hoewel alles nog niet in detail inzichtelijk te maken is, bestaat er geen reden om bovennatuurlijke machten in te moeten roepen. Zowel het ontwerp van het leven als het bewustzijn of intelligentie dat eigen is aan het leven komt voort uit evolutionaire processen die van zichzelf geen ontwerp en geen bewustzijn hebben, is de stellige overtuiging van deze groep wetenschappers.

 

Wereldbeeld

In de discussie of er een intelligent ontwerp ten grondslag ligt aan het leven kunnen we vooropstellen dat beide genoemde opvattingen principiële geloofszaken zijn. Zowel de religieuze als de seculiere wetenschappers hebben namelijk geen toetsbare theorie over het ontstaan van het ontwerp en bewustzijn van het leven. Beide baseren hun opvattingen op een aanname vanuit een wereldbeeld dat een geloofszaak is.

     Het wereldbeeld van de religieuzen wordt bepaald door het geloof in een bovennatuurlijke macht (God) die het Zijn in al zijn dimensies uit het Niets heeft geschapen, de zogeheten creatio ex nihilo. Ontwerp en bewustzijn van dit Zijn zijn emanaties van deze almacht. Voor hen heeft het dan ook geen zin nader onderzoek te doen naar de oorsprong van dit Zijn, omdat we hierbij uiteindelijk steeds stuiten op een ‘eerste oorzaak’ die we niet nader kunnen verklaren. Deze ‘eerste oorzaak’ noemen de religieuzen met Aristoteles de Onbewogen Beweger of God, die voor de mens principieel onkenbaar is.

     Het wereldbeeld van de seculieren daarentegen wordt bepaald door het geloof dat de materie in principe alles in zich heeft wat tot ontwikkeling is gekomen. Zowel ontwerp als bewustzijn ligt op de een of andere wijze besloten in de materie. Door materiële structuren te ontrafelen tot op het meest elementaire niveau, zijn we in principe in staat op den duur de geheimen van hun verschijningsvormen te leren kennen. Dit leerproces moeten we niet blokkeren met de aanname van een hogere macht, omdat die dan als een deus ex machina werkt. Voor de seculieren zou het dan ook meer voor de hand liggen aan het begin van alles eerder niets dan iets aan te nemen. Maar omdat zij, net zoals de religieuzen, ook nog vastzitten aan het denken in oorzaak en gevolg, plaatsen zij aan het begin iets, omdat volgens hun causalistisch denken niets geen oorzaak van iets kan zijn. Op kosmologisch niveau is dat ‘iets’ de oerknal (Big Bang), op biologisch niveau is dat het oerplasma, op antropologisch niveau de oermens en op psychologisch niveau de menselijke natuur. De vraag van de Duitse filosoof Gottfried von Leibniz – Waarom is er iets en niet niets? – kunnen ook de seculiere wetenschappers niet anders beantwoorden dan met een credo: alles heeft een reden of een oorzaak. Met Kant moeten ook zij achter de verschijnselen een an sich-werkelijkheid aannemen, waar de feilbare kennis van de mens geen vat op heeft. Wanneer religieuze wetenschappers dit an sich (Kant noemde dat de noumenale werkelijkheid) de geestelijke werkelijkheid van God wensen te noemen, kunnen de seculiere wetenschappers daar alleen vanuit hun materialistische geloofsovertuiging tegen fulmineren. Inhoudelijk geloven ze namelijk ook in ‘iets’ wat reeds is en dat aan het begin van alles staat. Seculiere wetenschappers, ook zij die zich expliciet atheïstisch noemen, zijn dan ook in de letterlijke zin aanhangers van het ‘ietsisme’, om het neologisme van de natuurkundige Ronald Plasterk te gebruiken.[1]

 

Darwin

De bedenker van het causalistische evolutiemodel, Charles Darwin, was zich hiervan scherp bewust. Zijn boek Het ontstaan van de soorten sluit hij af met de volzin: ‘Er is grandeur in deze visie op het leven, met zijn verschillende krachten die oorspronkelijk door de Schepper zijn ingeblazen in een paar vormen, of in één vorm alleen; en in de visie dat, terwijl deze planeet is blijven rondcirkelen volgens de vaste wetten van de zwaartekracht, er uit zo een eenvoudig begin een eindeloze reeks vormen, prachtig mooi en schitterend, zijn geëvolueerd en onophoudelijk evolueren.’

     De woorden door de Schepper stonden niet in de eerste, maar wel in de tweede en volgende uitgaven van zijn boek. Was deze toevoeging een knieval naar zijn religieuze medemens of zag hij zelf in dat zijn theorie geen antwoord gaf op de vraag waar de eerste vorm van het leven vandaan komt? Hoe dan ook, de oorsprong van de eerste paar vormen (of één vorm) van het leven was voor Darwin zelf een mysterie. En ondanks alle vooruitgang sindsdien in de moleculaire biologie blijft deze oorsprong een mysterie voor de wetenschap. Het darwinistische mechanisme van variatie, selectie en replicatie kan wel de evolutionaire ontwikkeling van biologische functies verklaren, maar geeft geen antwoord op de vraag hoe de eerste vorm van die functies eruitziet. Laat staan dat dit mechanisme de vraag naar het ontstaan van bewustzijn kan beantwoorden. En willen we iets kunnen zeggen over de vraag of er een intelligent ontwerp aan het leven ten grondslag ligt, dan moeten we niet alleen iets kunnen zeggen over het ontstaan van de eerste levensvormen, maar ook over dat van het bewustzijn (intelligentie) dat eigen is aan het leven.

 

Lamarck

De vraag of er een intelligent ontwerp ten grondslag ligt aan de levensprocessen kunnen we ook anders stellen. Is de evolutie van het leven puur toeval of is ze gericht? Als de evolutie gericht is, dan moet er een ordening of ontwerp aan ten grondslag liggen dat intrinsiek is aan het leven, omdat gerichte processen wijzen op ordening. Evolutie is dan geen toevallig gebeuren waar het leven aan onderworpen wordt, maar een intrinsieke eigenschap van het leven. Ze behoort dan tot het ontwerp van het leven. Volgens de darwinistische theorie ligt aan de evolutie het toevallige gebeuren van variatie of mutatie ten grondslag. Als er al een richting in de evolutie te onderkennen valt, dan schuilt die in het selectiemechanisme. Maar zoals ik al eerder stelde, begint het darwinistische verhaal van evolutie pas nadat de eerste levensvormen zich hebben ontwikkeld uit ‘iets’ (het oerplasma) dat zelf niet verklaard kan worden. Het ordeningsprincipe van het darwinistische selectiemechanisme is dan ook extrinsiek aan de evolutie van het leven en zegt dus niets over het ontwerp van het leven zelf.

     Volgens een andere evolutionair denker, de achttiende-eeuwse Franse natuurvorser Jean-Baptiste de Lamarck, wordt de evolutie gericht door een innerlijk streven (sentiment intérieur) van organismen dat door de Schepper is ingegeven. Dit streven is gericht op de vervolmaking van organismen en geeft de evolutie haar progressieve karakter. Met Lavoisier meende Lamarck dat met Gods schepping van het licht het principe van organisatie of ontwerp op aarde verspreid was. Deze hypothese van een goddelijke interventie gold echter alleen voor de schepping van materie uit het niets. Daar kon verder niets over gezegd worden, omdat die schepping geen deel uitmaakt van de kenbare verschijnselen. Wetenschap beperkt zich volgens Lamarck tot kennis over de transformatie van materiële toestanden die causaal bepaald worden door natuurlijke krachten. Deze krachten zijn zelf ‘zonder doel of intentie, ze kunnen niet anders doen dan ze doen en zijn zelf niet meer dan een geheel van werkzame oorzaken en niet een particulier wezen’.[2]

     Net als Darwin was Lamarck een deïst die aan het begin van de evolutie een goddelijke interventie moest inlassen, een deus ex machina dus. En net als Darwin stelde Lamarck dat de natuurlijke krachten zelf causaal bepaald en dus blind, doelloos en zonder richting zijn; kortom, deze krachten zijn zelf dom, zonder bewustzijn. Ze staan net zoals het natuurlijke selectiemechanisme buiten het ontwerp van de evolutie van het leven.

 

Convergentie

Ook nu moeten de evolutiebiologen aan het begin van de evolutie ‘iets’ vooronderstellen dat zelf niet samenvalt met de blinde krachten van de natuur. Dit ‘iets’ noemen ze dan het oerplasma of de oersoep van het leven, dat in laatste instantie is voortgekomen uit de kosmische oerknal of Big Bang. De meesten van hen nemen wel aan dat de evolutie een richting heeft die tot meer biodiversiteit leidt en dat de evolutie dus progressief is. Het fenomeen van de convergentie van levensvormen toont volgens hen aan dat aan het leven blijkbaar een bouwplan of blauwdruk ten grondslag ligt. Middels het darwinistische mechanisme van variatie, selectie en replicatie worden namelijk op afzonderlijke plekken op aarde overeenkomstige organismen gerealiseerd, wat zou duiden op een gemeenschappelijk bouwplan of ontwerp. De meeste evolutiebiologen zijn het dan ook met elkaar eens dat al het leven op aarde in diepste wezen één is. Er loopt met andere woorden een continue replicatieketen terug tot het allereerste begin van leven. Maar hoe sophisticated de moleculaire biologie ook is, een eenduidig model volgens welke het leven zich heeft kunnen evolueren is er nog steeds niet. En dat model of ontwerp zal ook nooit gevonden worden, zolang wetenschappers vasthouden aan het denken in oorzaak en gevolg en ‘iets’ aan het begin van hun onderzoek plaatsen. Want net als bij de gelovigen is het dit ‘iets’ dat als een deus ex machina het denken en onderzoek van de seculiere wetenschappers blokkeert.

 

Samengevat kunnen we de volgende conclusies trekken:

  • Zowel de religieuze als de seculiere wetenschappers nemen ‘iets’ aan het begin van alles aan. Dit ‘iets’ werkt als een deus ex machina en blokkeert in feite het denken en doen van de wetenschap.

  • Zowel het darwinistische als het lamarckiaanse ordeningsprincipe van evolutie staat buiten het levensproces zelf en valt dus niet samen met het ordeningsprincipe of ontwerp van het leven.

  • De meeste biologen gaan ervan uit dat het leven in diepste wezen één is en er dus een levensontwerp is. Of dit ontwerp ook intelligent is, is de vraag, omdat men geen idee heeft wat bewustzijn is.

  • De evolutie van het leven is gericht en dus kan ze niet ‘blind’ en ‘dom’ zijn. Bewustzijn is dan ook waarschijnlijk intrinsiek aan het leven en zelfs aan de materie. Als dat zo is, dan is er een intelligent ontwerp. Dit betekent niet noodzakelijk dat een Intelligent Ontwerper (God) daaraan vooraf is gegaan.

Monade

Wat de religieuze en seculiere wetenschappers gemeen hebben, is hun behoefte aan macht over de werkelijkheid. Zij hanteren daarbij het denkpatroon van oorzaak en gevolg. Ofwel: alles wat is heeft zijn reden of oorzaak. Wie de oorzaak kent van iets, heeft greep op dit iets en beheerst daarmee dat iets. De religieuze wetenschapper legt de ultieme reden van de werkelijkheid in God als Onbewogen Beweger. De seculiere wetenschapper legt deze reden in een ultieme oorzaak (bijvoorbeeld de oerknal) waar niets aan vooraf is gegaan. Beiden vooronderstellen ‘iets’ aan het begin der dingen waarin alles in de kiem (potentieel dus) aanwezig is. Kennis van deze kiem betekent macht over de natuurlijke processen. De religieuze wetenschapper gelooft dat de ultieme reden (God) het goede met de mens voorheeft en alles dus ten dienste van de mens geschapen is. De seculiere wetenschapper gelooft dat de mens uiteindelijk in staat is de ultieme reden van wat is te kunnen achterhalen en met deze kennis macht uit te oefenen op de werkelijkheid. Francis Bacon, de grondlegger van het moderne vooruitgangsgeloof, vatte dit denken in zijn Novum Organum samen met de woorden: kennis is macht. Volgens hem diende de natuur gemarteld te worden, zodat ze haar geheimen prijs zou geven.

     Zowel de religieuze als de seculiere wetenschappers gaan er dan ook van uit dat aan alle verschijnselen ‘iets’ voorafgaat dat op zichzelf stabiel of monopolair is. Leibniz noemde dat ‘iets’ de monade. Het causalistische denken is dus altijd dualistisch, omdat in dit denken onderscheid gemaakt wordt tussen wat is (het an sich) en wat verschijnt (het für sich). Ofwel: aan alle verandering gaat iets stabiels vooraf. In de discussie of aan de evolutie van het leven (verandering) een ontwerp (zijn) voorafgaat, wordt dit dualisme verondersteld. Zo stelt Richard Dawkins: ‘Darwins “overleving van de best toegeruste” is feitelijk een verbijzondering van een algemenere wet, namelijk die van de overleving van de stabielen. Het heelal zit vol stabiliteiten.’[3] Volgens hem zijn de genen voor het leven dergelijke stabielen met een onsterfelijkheidswaarde. Kennis van de dna-structuur van de genen levert macht over de levensverschijnselen die daaruit voortkomen. Hoewel Dawkins zich expliciet atheïstisch noemt, is zijn materialisme ook gebaseerd op het dualistische denken van wat is en wat verandert. Ook hij gelooft in de kiem waarin in principe alles potentieel aanwezig is. Deze kiem moet in laatste instantie geschapen zijn uit het niets – geschapen óf door een Almacht (God) óf door een kosmische macht (de oerknal). Beide soorten van schepping zijn echter van religieuze aard, omdat de oerkiem van alles monopolair en universeel is. De idee van de monopolaire en universele oerkiem valt samen met de idee van een algoede God, volgens de formule van Spinoza: Deus sive Natura, God of de natuur zijn één.


Noten
 

[1] Atheïsten keren zich dan ook niet zozeer tegen het deïsme (de leer van een onpersoonlijke god) als wel tegen het theïsme (de leer van een persoonlijke god). Het ‘ietsisme’ is in feite ook een vorm van deïsme, omdat dit ‘iets’ een onpersoonlijke of abstracte macht is die aan het begin van alles staat. Het gangbare atheïsme wordt dan ook, zoals alle ontkenningen zonder eigen inhoud, gedefinieerd door wat het uitsluit, namelijk het godsgeloof.

[2] Nouveau dictionnaire, ‘nature’, dl. 22, p. 371.

[3] Richard Dawkins, Onze zelfzuchtige genen, p. 27.