Is autonoom kiezen contrair aan ons
bestaan?
De artikelen van Theo Boer en Ton Vink geven een interessant
verschil van visie op de autonomie van de mens en de plaats die de
dood inneemt in ons leven.[1]
Graag wil ik mijn steentje aan deze discussie bijdragen, waarbij ik
mij richt op de slotreactie van Theo Boer. Daarin vraagt hij zich af
wat contradictoir met het bestaan zelf heet, een vraag die aansluit
op zijn stelling dat het autonoom kiezen voor de dood contrair is
aan ons bestaan.
Kant
Als onderbouwing voor die stelling haalt Boer de oude Kant aan, die
stelde dat wie zijn leven (zelf) beëindigt, zijn autonomie om zeep
brengt. Dit is natuurlijk een drogredenering die ervan uitgaat dat
autonomie een ding is dat je kunt vernietigen – een reïficatie
noemen ze dat. Autonomie heeft met handelen van doen en staat daar
niet los van. Wie om welke reden dan ook kiest voor de dood, heeft
daarmee zijn eigen wet bepaald hoe te handelen. Dat is precies de
definitie van autonomie. Of dit kiezen politiek haalbaar, juridisch
toelaatbaar en/of religieus veroorloofd is, is een kwestie die tot
de sociale orde behoort en niet tot de orde van het individuele
handelen. Om die reden heeft het niets met autonomie van doen.
Autonomie hef je pas op wanneer je jezelf overlevert aan een
dictator (of een god) die jou de wet voorschrijft. Daarom is de
vergelijking die Boer maakt van een autonome keuze voor zelfdoding
met een democratische beslissing om alle politieke macht in handen
te leggen van een dictator, onjuist. De dood is geen dictator die
wetten voorschrijft. De dood is niet ‘iets’ wat handelt, ze is
‘niets’ en kan dus ook mijn autonomie niet om zeep helpen, omdat
alleen handelende wezens dat kunnen.
De tweede optie die Boer noemt voor het contrair zijn van de
zelfdoding met het bestaan zou je van sociale aard kunnen noemen.
Boer stelt dat een autonome keuze voor zelfdoding de meeste mensen
ver boven hun mentale krachten gaat. En omdat ze deze keuze zelf
niet kunnen of durven maken, voelen ze weerzin wanneer ze
geconfronteerd worden met de autonome keuze voor zelfdoding van een
ander. Boer stelt dat zolang deze weerzin door de meeste Henk en
Ingrids ervaren wordt, we af moeten zien van deze daad. Ook
anderen hebben erop gewezen dat de zelfgekozen dood een
ontwrichtende werking heeft op de sociale structuur van een
gemeenschap. Boer steekt niet onder stoelen of banken dat deze
ontwrichtende werking hem ook hoogstpersoonlijk raakt. Zoals hij
stelt: ‘Het zelfgekozen levenseinde van anderen voelt als een
contradictie in mijn bestaan. Misschien wel omdat ik van
anderen steun verwacht in mijn eigen gevecht om het bestaan vol te
houden.’
Existent
Hier komen we tot de kern van de discussie over de zelfgekozen dood.
Zolang de meeste mensen de (eigen) dood buiten hun bestaan kunnen
houden door zich op de reuring van het leven te richten, zullen zij
de zelfgekozen dood met klem afwijzen. Want iemand die voor deze
dood kiest, toont daarmee aan dat de (eigen) dood niet buiten het
leven staat, maar in het leven zelf existent is dat wil zeggen een
bestaansgrond heeft in of een betekenis voor het leven. De
confrontatie met het existent zijn van de (eigen) dood door de
zelfgekozen dood van een ander doorbreekt het taboe van de dood –
ons laatste taboe wordt ze wel genoemd. De angst en de weerzin die
dat oproepen hebben de ontwrichtende werking die de zelfdoding heeft
op de sociale structuren van een gemeenschap. Deze emotionele
evocatie wordt niet gewekt door de natuurlijke dood van een ander.
Deze dood wordt (weliswaar schijnbaar) veroorzaakt door iets buiten
het individu (de ziekte, het ongeval, de ouderdom), waardoor de dood
een gebeuren blijft dat extern is aan het leven. De nabestaanden
worden met deze dood wel geconfronteerd met het verlies van een
naaste, wat treurnis en rouw oproept, maar de dood zelf blijft bij
de ander en komt niet dichterbij. De existentiële kloof tussen leven
en dood wordt door de natuurlijke dood schijnbaar niet opgeheven.
De vraag is nu of wij in een kritisch maatschappelijk beraad, waar
Boer om vraagt, zover kunnen komen dat wij consensus vinden over de
plaats die de dood heeft in ons leven. Ik denk dat daar de schoen nu
juist wringt, want zij die weerzin voelen bij de zelfgekozen dood,
zullen dit beraad niet aan willen gaan. Voor hen is de dood nu juist
een taboe doordat ze weerzin oproept. Zij willen niet in hun leven
door haar geschokt worden. Zolang de meerderheid het zo voelt,
blijft dit beraad uit en komen we geen stap verder in deze
discussie.
Sociale ontwikkelingen
Maar er zijn sociale ontwikkelingen die de noodzaak voor dit beraad
kracht bijzetten. Door de technologische ontwikkelingen op het
gebied van onder andere de voeding, de hygiëne en de medische zorg
en het gegeven dat we steeds minder fysieke arbeid verrichten,
worden we met z’n allen steeds ouder. Dat is natuurlijk een
verheugend feit, maar de keerzijde daarvan is dat onze dood niet
meer een natuurlijk verloop heeft, maar een sociaal gebeuren wordt.
Steeds meer worden we gedwongen keuzen te maken wanneer de laatste
fase van ons leven is ingegaan. Hierbij geldt dat ook niet kiezen
een keuze is die een sociaal karakter heeft. Deze keuze krijgt een
steeds dwingender karakter door een andere sociale ontwikkeling
waarbij we allemaal betrokken zijn, namelijk de emancipatorische. We
worden met z’n allen steeds meer assertief, vooral wanneer het gaat
om zaken die onszelf betreffen – leven én dood. Omdat onze dood een
sociaal gebeuren wordt waarbij keuzen gemaakt moeten worden, wordt
ze steeds meer onderwerp van een sociaal beraad. Dat maakt haar tot,
wat Heidegger noemde, een existentiaal: een aan ons bestaan
betekenis gevende zijnswaarde. De dood kan niet meer geduid worden
als iets wat buiten ons bestaan staat, iets wat contrair is aan ons
bestaan, zoals Lucretius ooit dichtte: ‘als de dood er is zijn wij
niet, en als wij zijn is de dood niet’.[2]
Ze staat meer en meer midden in ons leven. We worden steeds vaker
geconfronteerd met het feit dat ze onderwerp is van discussie,
doordat we gedwongen worden finale keuzen te maken – voor onze
naasten of voor onszelf. En ook al vinden Henk en Ingrid of
Theo Boer het weerzinwekkend dat ze geconfronteerd worden met het
moeten maken van keuzen ten aanzien van de eigen dood – het
‘kritisch maatschappelijk beraad’ waar Boer het over heeft, is niet
vrijblijvend maar heeft een dwingend karakter. En hoe de uitkomst
van dit beraad ook zal zijn, één ding is zeker: hoe ouder en wijzer
we worden, des te indringender komt de dood in ons leven te staan.
Met haar ‘ontwrichtende werking’ zullen we met z’n allen moeten
leren leven.
Noten
[1] Theo Boer,
Waarom zelf kiezen voor de dood een uitzondering moet
blijven en Ton Vink, Commentaar op Theo Boer. In
Het Besluit, Kwartaalbulletin van Stichting de
Einder, nr. 68, december 2010.
[2]
Uit: Lucretius, De natuur van de dingen.
|